Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Avero Achmea Zorgverzekeringen N.V.
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
1 november 2017, in totaal ten bedrage van € 422,84. Voorts is [gedaagde] in gebreke gebleven met de betaling van de eigen bijdrage van de ziektekosten van € 140,19.
€ 150,00 voldaan, zodat er een openstaande hoofdsom resteert van € 413,03.
4.Het verweer
27 juli 2021 een bedrag van € 2.381,66 heeft overgemaakt aan de eisende partij, zodat de hoofdsom als voldaan moet worden beschouwd.
5.De beoordeling
27 juli 2021 een bedrag van € 2.381,66 heeft overgemaakt aan Avero. Hoewel de kantonrechter uit de conclusie van repliek kan opmaken dat het bedrag van € 2.381,66 ook ziet op andere, niet in deze procedure gevorderde, zorgkostennota’s die door [gedaagde] nog voldaan moeten worden, wordt het door [gedaagde] overgemaakte bedrag van € 2.381,66 toegerekend op de vordering waarop de dagvaarding ziet. De wet schrijft immers in artikel 6:43 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor dat de toerekening plaatsvindt op de oudste verbintenis. Daarnaast strekt op grond van artikel 6:44 BW een betaling eerst in mindering op de kosten, dan op de rente en dan op de hoofdsom. De kantonrechter zal hierna beoordelen of [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente verschuldigd was. Dit is van belang om te kunnen vaststellen of [gedaagde] de betaling van
€ 2.381,66 eerst op deze kosten in mindering mocht brengen en daarna op de hoofdsom van € 413,03.
6.De beslissing
dagvaarding: € 108,22;
griffierecht: € 126,00;
salaris gemachtigde: € 150,00;