In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Austrian Airlines A.G. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Wenen, met aansluitend een vlucht naar Sarajevo. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier claimde een bedrag van € 250,00, vermeerderd met rente en kosten, omdat hij door de vertraging van zijn eerste vlucht de aansluitende vlucht had gemist.
De vervoerder, Austrian Airlines, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk wijzigingen in de toegewezen vertrektijd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet in staat was om aan te tonen dat de vertraging niet te wijten was aan hun eigen handelen en dat de passagier recht had op compensatie. De rechter stelde vast dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen, wat volgens de Verordening recht geeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de passagier recht had op compensatie. De vordering van de passagier werd echter afgewezen omdat de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De passagier werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat hij ongelijk kreeg in de vordering.