In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Corendon Dutch Airlines B.V. wegens compensatie na een niet uitgevoerde vlucht van Nador Airport naar Amsterdam-Schiphol op 4 september 2017. De passagiers stelden dat zij recht hadden op compensatie op basis van Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat de vlucht was geannuleerd. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake was van een vervoersovereenkomst, omdat de vlucht niet bestond en de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd van een bevestigde boeking.
De kantonrechter oordeelde dat de Verordening niet van toepassing was, omdat de vervoerder niet kon worden aangemerkt als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij van een niet bestaande vlucht. De passagiers hadden niet voldoende bewijs geleverd dat zij een bevestigde boeking hadden voor de vlucht. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van compensatie af en veroordeelde de passagiers tot betaling van de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter werd op 22 december 2021 uitgesproken, waarbij de proceskosten voor rekening van de passagiers kwamen, omdat zij ongelijk kregen in hun vordering. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.