In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Emirates wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Dubai en aansluitend naar Ho Chi Minh City. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 2.400,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht EK150 op 14 januari 2017 was vertraagd door slechte weersomstandigheden, wat leidde tot een gemiste aansluitende vlucht. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de de-icing procedure en de instructies van de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming waren aangekomen. De vervoerder kon echter aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de de-icing procedure en de instructies van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken en wees de vordering tot compensatie af. De passagiers werden veroordeeld in de proceskosten.
Het vonnis benadrukt de rol van buitengewone omstandigheden in het luchtvervoer en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in dergelijke situaties.