ECLI:NL:RBNHO:2021:11914

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/15/322438 / JU RK 21-2147
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek uithuisplaatsing van een minderjarige in een complexe gezinssituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 december 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een 15-jarige jongen, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, ondanks de zorgen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam) over de opvoedsituatie bij de vader. De minderjarige woont momenteel bij zijn oma, maar heeft aangegeven dat hij bij zijn vader wil blijven wonen. De kinderrechter oordeelt dat uithuisplaatsing een uiterste middel is en dat er onvoldoende hulp is ingezet in de thuissituatie bij de vader om de zorgen weg te nemen. De vader en de minderjarige zijn gemotiveerd om hulp te accepteren, maar eerdere uithuisplaatsingen hebben niet het gewenste effect gehad. De kinderrechter benadrukt dat de minderjarige pas 15 jaar oud is en recht heeft op een stabiele en veilige leefomgeving. De ondertoezichtstelling wordt verlengd voor de duur van een jaar, met als doel het inzetten van passende hulpverlening en het verbeteren van de communicatie tussen de ouders. De kinderrechter wijst het verzoek tot uithuisplaatsing af, omdat de huidige situatie bij de vader niet zodanig is dat uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter roept alle betrokkenen op om samen te werken aan een oplossing die in het belang van de minderjarige is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/322438 / JU RK 21-2147 en C/15/322634 / JU RK 21-2179
datum uitspraak: 9 december 2021
verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam
betreffende.
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
[de vader], hierna te noemen de vader,
[bijzondere curator] ,bijzondere curator.

1.Het procesverloop

1,1 Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 19 november 2021, ingekomen bij de griffie op
19 november 2021 en bij de rechtbank ingeboekt onder rekestnummer: C/15/322438 / JU RK 21-2147;
- het verzoek met bijlagen van de GI van 26 november 2021, ingekomen bij de griffie op
26 november 2021 en bij de rechtbank ingeboekt onder rekestnummer: C/15/322634 / JU RK 21-2179;
- de beschikking van de kinderrechter van 26 november 2021 met nummer C/15/322634 / JU RK 21-2179;
- het e-mailbericht van [bijzondere curator] van 3 december 2021;
- de beschikking van de kinderrechter van 7 december 2021 tot benoeming van [bijzondere curator] tot bijzondere curator voor [de minderjarige] in beide zaken;
- het e-mailbericht van mr. W. Doornink van 7 december 2021, met bijlagen.
1.2
Op 9 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
  • de minderjarige [de minderjarige] , die (in aanwezigheid van zijn bijzondere curator) apart is gehoord;
  • de bijzondere curator [bijzondere curator] (via een Skype-verbinding);
- de moeder, bijgestaan door mr. A. Westen;
- de vader, bijgestaan door mr. W. Doornink en [tolk] , tolk Engels;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt sinds de beschikking van deze rechtbank van 24 februari 2021 uitgeoefend door de vader. Er loopt nog een hoger beroep van de moeder tegen deze beschikking.
2.2
[de minderjarige] woont bij de vader maar verblijft nu bij oma moederszijde.
2.3
Bij beschikking 19 januari 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling laatstelijk bij beschikking van 11 januari 2021 is verlengd tot 19 januari 2022. Bij beschikking van 26 november 2021 heeft de kinderrechter voor [de minderjarige] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de oma moederszijde uitgesproken voor de duur van vier weken en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.

3.Het verzoek

3.1
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen met een jaar.
Ook wordt de uithuisplaatsing van [de minderjarige] verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling. Door de GI zijn zorgen gesignaleerd over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de vader, waar [de minderjarige] voor zichzelf zorgt en zelfbepalend is, en over de beschikbaarheid van de ouders. Door mee te werken aan een stap naar onafhankelijkheid van zijn ouders laat [de minderjarige] nu zien voor zichzelf te kiezen. De GI gaat inzetten op het verder ondersteunen van [de minderjarige] en om hem onder begeleiding te helpen naar zelfstandigheid door plaatsing in een begeleid wonen-traject, te komen tot behandeling en los te komen van de problematiek van en spanningen tussen zijn ouders. Een machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] de kans krijgt om los te komen van zijn ouders en een eigen leven op te gaan bouwen. [de minderjarige] is nog betrekkelijk jong voor het wonen op kamers, maar hij is wel voldoende zelfstandig om dit met goede begeleiding te laten slagen.
3.2
Op 26 november 2021 heeft de GI een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing ingediend voor [de minderjarige] . Doordat [de minderjarige] op dit moment bij oma verblijft en de GI binnen een
ondertoezichtstelling een machtiging tot uithuisplaatsing nodig heeft om [de minderjarige] elders te laten verblijven, wordt verzocht om een spoedmachtiging. Daarnaast is de spoedmachtiging nodig om de actuele veiligheid van [de minderjarige] en de plek bij oma moederszijde te waarborgen tot hij regulier geplaatst kan worden binnen een residentiële setting.
3.3
Ter zitting is door de GI een pleitnotitie overgelegd waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd. Mondeling is aangevuld dat de gedragswetenschapper van de GI nog moet adviseren welke plek voor [de minderjarige] passend is. Wel is duidelijk dat dit een plek binnen een accommodatie jeugdhulpverlener 24-uurs zal zijn.

4.Standpunten

4.1
Ter zitting heeft [de minderjarige] aangegeven dat hij het eens is met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Hij heeft een goed contact met de jeugdbeschermer en hij weet haar te vinden wanneer dat nodig is. Hij is het echter niet eens met de door haar verzochte machtiging tot uithuisplaatsing.
[de minderjarige] is alleen bij zijn oma ingetrokken omdat zij hem nodig had en nu dat voorbij is, wil hij terug naar zijn vader. Het allerliefst zou [de minderjarige] bij beide ouders wonen, maar omdat de band met zijn moeder niet goed is, is dat niet mogelijk. [de minderjarige] heeft wel een goede band met zijn vader, ook al zijn er ook problemen geweest. Deze problemen zijn ontstaan omdat er tussen hen geen openheid was en zij beiden niet eerlijk durfden te zijn. In die situatie heeft [de minderjarige] tegen de jeugdhulpverlener gezegd dat het misschien beter was om ergens anders te gaan wonen. Inmiddels hebben [de minderjarige] en zijn vader echter goede gesprekken gehad en gaat het nu beter tussen hen. [de minderjarige] heeft er vertrouwen in dat, met inzet van passende ondersteuning, het goed zal gaan in de thuissituatie bij de vader.
[de minderjarige] begrijpt dat het verwarrend is dat hij eerder in een gesprek bij het hof anders heeft verteld, maar dat had te maken met de druk die hij voelde van zijn moeder. Zij heeft hem gezegd dat zijn keuze voor de vader de weg vrij zou maken voor het beëindigen van haar gezag over het broertje en zusje van [de minderjarige] . De moeder heeft op die manier [de minderjarige] met haar persoonlijke angsten belast en vanuit een gevoel dat het zijn verantwoordelijkheid was om zijn broertje en zusje te redden, heeft hij zijn verhaal over waar hij wilde wonen gewijzigd. De waarheid is echter dat [de minderjarige] bij zijn vader wil wonen. Hij voelt zich fijn bij zijn vader, hij kijkt tegen hem op, hij houdt van zijn vader en bij hem is zijn thuis. [de minderjarige] vindt bij zijn vader de rust die hij nodig heeft. Voor zichzelf zorgen zoals in een begeleid wonen-situatie van hem zou worden gevraagd, past niet bij hem en zou zijn schoolgang nu in bemoeilijken. Dit is niet alleen wat [de minderjarige] denkt, maar ook wat hij weet door de verhalen van vrienden en wat hij zelf heeft gezien en ervaren.
4.2
De bijzondere curator heeft aangegeven dat de wisselende standpunten van [de minderjarige] over waar hij wil wonen zorgelijk zijn. [de minderjarige] is duidelijk zoekende en het is lastig te bepalen wat hij werkelijk wil. Ook zorgelijk is het feit dat [de minderjarige] het gevoel lijkt te hebben dat hij degene is die ook daadwerkelijk bepaalt waar hij gaat wonen. Waar eerder met [de minderjarige] over de verschillende (on)mogelijkheden nog gesproken kon worden, lijkt hij nu hard stelling genomen te hebben. Onzeker is echter waarop zijn keuze is gebaseerd. Zo lijkt mee te spelen dat [de minderjarige] onbekend is met de woonsituaties waar hij mogelijk voor in aanmerking komt, hoe zijn leven er daar uit zou zien en welke regels daar gelden. Het advies om bij verschillende plekken te gaan kijken, heeft [de minderjarige] echter niet opgepakt. Een neutrale plek die [de minderjarige] rust biedt en van waaruit hij contact kan hebben met beide ouders, lijkt voor hem het meest passend. Hij kan daar aan zichzelf werken en ontdekken wie hij is. Belangrijk is dat [de minderjarige] bij het bepalen welke plek daarvoor het meest passend is wel gehoord wordt, maar ook weet dat hij niet de regie heeft. Zowel de vader als [de minderjarige] moeten meegenomen worden bij de zoektocht naar de voor [de minderjarige] meest passende neutrale en veilige plek en belangrijk is dat hij van beide ouders de emotionele toestemming gaat voelen om daar ook op te groeien. Noodzakelijk is dat, in afwachting van een passende plek, afspraken met betrokkenen worden gemaakt over in te zetten hulpverlening en dat de GI met strakke regie waakt over de continuïteit van deze hulpverlening. [de minderjarige] is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en om het traject van de voor [de minderjarige] meest passende woon- en leefsituatie voort te kunnen zetten is een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Omdat in dit traject echter nog veel onduidelijk en onzeker is, is wel van belang het verzochte toe te wijzen voor de duur van zes maanden en het verzoek voor het overige af te wijzen.
4.3
Door en namens de vader is ter zitting aangegeven dat de vader het eens is met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Er zijn echter geen gronden voor de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing. De leef- en opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de vader is niet anders dan ten tijde van de beslissing over het gezag van de vader over [de minderjarige] . Bij de vader thuis gaat het goed en mogelijke discussies of strijd zijn niet anders dan gewoonlijk tussen een ouder en een puber. Vader bepaalt de regels en [de minderjarige] zoekt zijn grenzen op. Het is niet meer dan dat. [de minderjarige] geeft al lange tijd duidelijk aan bij zijn vader te willen wonen en het is belangrijk daarin naar hem te luisteren. Ook hebben zowel [de minderjarige] als de vader eerder al aangegeven hulp nodig te hebben. Deze hulp is wel beloofd, maar de belofte is nooit nagekomen. De vader heeft zich in die situatie niet gehoord en niet serieus genomen gevoeld en hij is teleurgesteld dat niet voldoende is ingezet om ervoor te zorgen dat het in de thuissituatie goed ging. Vanuit die teleurstelling heeft de vader de jeugdbeschermer onder druk gezet om in actie te komen. Vervolgens is een uithuisplaatsing verzocht, terwijl alle betrokkenen weten hoe traumatisch de eerdere uithuisplaatsingen voor [de minderjarige] zijn geweest. De vader laat [de minderjarige] vrij in het contact met de moeder en belast hem niet met volwassenenproblematiek. De moeder heeft dat duidelijk wel gedaan en zij heeft daarmee [de minderjarige] ernstig onder druk gezet. De vader staat open voor hulpverlening om de communicatie tussen de moeder en hemzelf, in het belang van [de minderjarige] , te verbeteren.
4.4
Door en namens de moeder is ter zitting aangegeven dat zij het eens is met alle voorliggende verzoeken. Het is belangrijk dat [de minderjarige] uit de strijd tussen zijn ouders wordt gehaald en dat hij vanuit een neutrale en veilige plek ondersteuning krijgt voor zijn verdere emotionele ontwikkeling en dat hij de ruimte krijgt om aan zichzelf te werken.

5.De beoordeling

spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
5.1
Nadat [de minderjarige] bij zijn oma is ingetrokken, heeft hij aangegeven daar te willen blijven om een escalatie in de thuissituatie bij de vader te voorkomen. In overeenstemming met artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek was op dat moment voor deze plaatsing van [de minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. De bij beschikking van
26 november 2021 afgegeven spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij zijn oma moederszijde, is naar het oordeel van de kinderrechter dan ook op terechte gronden afgegeven.
machtiging tot uithuisplaatsing
5.2
Ten aanzien van het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor het overige overweegt de kinderrechter als volgt. In eerste instantie heeft [de minderjarige] aangegeven bij zijn oma te willen blijven tot voor hem een plek vrij zou zijn in een instelling voor begeleid wonen. Op aangeven van deze uitspraak heeft de jeugdbeschermer een machtiging verzocht om een en ander mogelijk te maken.
De situatie blijkt nu anders. [de minderjarige] legt uit dat hij bij zijn oma is ingetrokken om haar te helpen nadat zij letsel had opgelopen en dat het nooit zijn bedoeling is geweest om daar langer te blijven dan nodig is. Over hetgeen [de minderjarige] eerder heeft aangegeven over de noodzaak om niet langer bij zijn vader te willen blijven, geeft hij nu aan dat hij dit onder druk heeft gezegd. Deze druk heeft hij gevoeld nadat zijn moeder hem heeft verteld dat, door te kiezen voor zijn vader, [de minderjarige] indirect de kans vergroot dat de moeder haar gezag over zijn broertje en zusje verliest. Om die reden heeft [de minderjarige] op 29 september 2021, in een gesprek met de voorzitter van de bij het hof in Amsterdam aanhangige zaak in het kader van een hoger beroepsprocedure, aangegeven dat het niet goed met hem gaat bij zijn vader en dat hij op een andere plek wil wonen. [de minderjarige] spreekt nu uit dat hij in dat tweede gesprek bij het hof niet eerlijk is geweest, dat hij bij zijn vader wil blijven wonen zoals hij heeft verteld in het eerste gesprek bij het hof en dat hij van plan is daar snel terug te keren. Hij vindt zichzelf te jong om op kamers te gaan wonen en wil zich liever op school kunnen richten.
De bijzondere curator, de jeugdbeschermer en de moeder zijn van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij op een neutrale plek, weg uit de strijd tussen de ouders, aan zichzelf kan werken en kan leren zijn eigen keuzes te maken. [de minderjarige] en de vader bestrijden dit, waarbij zij naar voren brengen dat eerdere uithuisplaatsingen [de minderjarige] niet gebracht hebben wat hij nodig had en hem zelfs beschadigd hebben. Betrokkenen vinden elkaar in het feit dat ook de opvoedings- en verzorgingssituatie van [de minderjarige] bij de vader niet zonder zorgen is. Er zijn echter geen zwaarwegende feiten naar voren gebracht waaruit zou blijken dat deze zorgen groter of ernstiger zijn geworden sinds de beschikking van deze rechtbank van
24 februari 2021, waarin de vader met de uitoefening van het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] is belast. Daarbij hebben [de minderjarige] en de vader ter zitting benadrukt open te staan voor hulpverlening die nodig is om de zorgen weg te nemen. Al eerder hebben zij om passende ondersteuning gevraagd, maar het is niet gelukt om daarover eerder met de jeugdhulpverlener op één lijn te komen. Daardoor is hulpverlening in de thuissituatie van de vader tot nu toe uitgebleven.
5.3
[de minderjarige] benadrukt ter zitting dat hij bij zijn vader wil wonen en waarom hij denkt dat dit in zijn belang is. Dat hij zich hierover eerder wisselend heeft uitgelaten, is een teken dat zijn loyaliteit onder druk staat en laat ruimte voor twijfel of dit is wat hij werkelijk wil, maar zeker is dat -voor nu- bij [de minderjarige] en de vader geen draagvlak is voor de verzochte uithuisplaatsing. Daarbij is van belang dat een uithuisplaatsing een uiterste middel is wanneer er geen andere mogelijkheden meer zijn om de zorgen over de huidige opvoedings- en verzorgingssituatie van een minderjarige in de thuissituatie weg te nemen. In de thuissituatie van [de minderjarige] bij de vader lijken echter de mogelijkheden (nog) niet optimaal te zijn benut om de bestaande zorgen weg te nemen door het inzetten van passende persoonlijke hulpverlening en (opvoed)ondersteuning. Het is in het belang van [de minderjarige] dat wordt onderzocht wat ervoor nodig is om het wonen bij de vader goed genoeg te laten zijn voor [de minderjarige] . [de minderjarige] en de vader hebben ter zitting uitgesproken open te staan voor alle hulpverlening die nodig is om deze plaatsing te laten slagen.
5.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing op dit moment niet in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] noodzakelijk is. Zoals gezegd is uithuisplaatsing een uiterste middel. Naar het oordeel van de kinderrechter is in de thuissituatie bij de vader tot op heden onvoldoende hulp ingezet om de situatie te verbeteren, terwijl de vader en [de minderjarige] gemotiveerd zijn om alle benodigde hulpverlening te accepteren en eerdere uithuisplaatsingen van [de minderjarige] geen onverdeeld succes zijn gebleken. Ook is er nog geen concrete voorziening voor begeleid wonen beschikbaar, laat staan een traject waar [de minderjarige] en zijn vader vertrouwen in hebben.
De kinderrechter zal dan ook de verzoeken voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij zijn oma en ook voor een begeleid wonen-traject, aansluitend aan de spoedmachtiging, dus vanaf 24 december 2021, afwijzen.
5.5
De kinderrechter wil nog benadrukken dat, ook al lijkt hij door alles wat hij heeft meegemaakt snel volwassen te zijn geworden, [de minderjarige] pas 15 jaar oud is en dat hem een stabiele, rustige en veilige leef- en woonsituatie wordt gegund. Op dit moment lijkt een voortduring van het wonen van [de minderjarige] bij de vader de kinderrechter het meest in zijn belang. De verantwoordelijkheid om deze plaatsing te laten slagen, ligt echter niet (geheel) bij [de minderjarige] . Noodzakelijk is dat alle betrokkenen eerlijk en open zijn over wat hiervoor nodig is en dat goed wordt samengewerkt, afspraken worden nagekomen en adviezen worden opgevolgd. Mocht gaandeweg blijken dat het toch in het belang van [de minderjarige] is om op een neutrale plek verder op te groeien, dan is het belangrijk dat [de minderjarige] goed wordt meegenomen in de beslissingen hierover en dat goed naar hem wordt geluisterd. [de minderjarige] moet voelen dat hij in die situatie voor zichzelf kan én mag kiezen en dat het veilig is om over die keuze open en eerlijk het gesprek aan te gaan.
verlenging ondertoezichtstelling
5.6
Niet in geschil is en vaststaat dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn niet weggenomen. De strijd tussen de ouders is onverminderd. In hun relatie is sprake van een groot wederzijds wantrouwen en zij wijzen naar elkaar voor de oplossing van de problemen. Er is sprake van ‘kampen’ en het lukt de ouders niet om open en eerlijk met elkaar in gesprek te gaan. Beide ouders uiten zorgen over de opvoedings- en verzorgingssituatie van [de minderjarige] bij de andere ouder. Het is de hulpverlening (nog) niet gelukt om de ouders op één lijn te krijgen en in het belang van [de minderjarige] hun gezamenlijk ouderschap goed uit te voeren. [de minderjarige] zit duidelijk klem in deze situatie en het kiezen voor de ene ouder en het afwijzen van de ander lijkt voor hem de enige manier waarop hij zich in deze situatie kan handhaven. Omdat [de minderjarige] niet van beide ouders de emotionele toestemming voelt om op te groeien waar hij wil, blijft voor hem het gevoel hierin een keuze te moeten maken bestaan. [de minderjarige] lijkt zich in die situatie steeds te voegen naar ‘de ander’ en doet hij wisselende uitspraken over wat hij wil, vermoedelijk ook omdat hij inmiddels niet meer goed weet wat hij zelf echt wil. Dit zorgt bij [de minderjarige] voor veel stress en spanning, wat een grote bedreiging vormt voor zijn verdere veilige ontwikkeling.
5.7
Om zich verder goed te kunnen ontwikkelen is het oodzakelijk dat [de minderjarige] de ruimte krijgt en ook voelt om aan zichzelf te werken, sterker te worden en zijn eigen keuzes te maken. Hij heeft hierin de steun van zijn ouders nodig en van hen mag dan ook verwacht worden dat zij niet langer blijven hangen in een sfeer van verwijten naar elkaar en naar de hulpverlening, maar dat zij met het aanpakken van de problemen aan de slag gaan. Gelet echter op de complexiteit van de situatie en de verharding in de onderlinge verhoudingen, biedt vrijwillige hulpverlening in deze situatie onvoldoende waarborgen. Noodzakelijk is dat vanuit het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling de GI verder regie voert, de continuïteit van de geadviseerde hulpverlening waarborgt en de belangen van [de minderjarige] behartigt.
5.8
Gelet op de duur, de ernst en de aard van de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen voor de termijn zoals verzocht. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar.
5.9
De doelen voor [de minderjarige] waar in ieder geval aan gewerkt moet worden zijn:
voor [de minderjarige] :
* het inzetten van passende individuele hulpverlening;
* het zorgen voor zekerheid over zijn woon- en leefsituatie;
voor de vader:
* het inzetten van opvoedondersteuning;
voor de ouders:
* het inzetten van passende hulpverlening om de onderlinge relatie te verbeteren.
5.1
Op dit moment zijn de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] waaraan in ieder geval gewerkt moet worden:
- de (voortdurende) strijd tussen de ouders en de invloed daarvan op [de minderjarige] ;
- zijn kwetsbare verdere veilige ontwikkeling;
- de onzekerheid over zijn verdere leef- en opvoedingsperspectief.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
tot 19 januari 2023;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Pieters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021.
De schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing is vastgesteld op 22 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam