3.3.2Bewijsmotivering feit 1
Inleiding
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 april 2020 (eerste paasdag) rond 20.35 uur kwam de politie bij de woning van [slachtoffer] aan de [adres 2] . Aanleiding was een melding van vrienden van [slachtoffer] , die zich zorgen maakten, omdat [slachtoffer] niet was verschenen op een afspraak met hen en niets van zich had laten horen. De politie ging de woning binnen en trof op de bank in de woonkamer het levenloze lichaam aan van [slachtoffer] . Onder zijn rechter oksel was een grote bloedvlek zichtbaar. De woning zag er verder netjes uit. Er waren geen sporen van braak of van een worsteling. Bij nadere beschouwing werd een kleine, ronde perforatie gevonden in de rechter borst van het lichaam, vlak onder de oksel.
Bij sectie op het lichaam is gebleken dat het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door de gevolgen van één inschot in de borstkas. In het lichaam is een projectiel (kogel) gevonden.
Uit meerdere getuigenverklaringen van familie, vrienden en een collega, bleek dat [slachtoffer] op eerste paasdag 2020 een afspraak had met zijn echtgenote [verdachte 1] , die zou plaatsvinden rond 12.00 uur in de woning van [slachtoffer] .
Verder kwam uit het onderzoek naar voren dat het huwelijk tussen [slachtoffer] en [verdachte 1] , die op dat moment niet meer samenwoonden, al geruime tijd problemen kende. Tot slot bleek dat [verdachte 1] een minst genomen goede vriendschap onderhield met [verdachte 2] , die sinds enkele maanden bij haar verbleef.
Gelet op het voorgaande heeft één van de opsporingsrichtingen van het Team Grootschalig Onderzoek (TGO), dat inmiddels de naam [naam 1] had gekregen, zich toegespitst op het scenario van betrokkenheid van [verdachte 1] en [verdachte 2] bij de dood van [slachtoffer] . [verdachte 1] is op 23 april 2020 aangemerkt als verdachte van de moord c.q. doodslag op [slachtoffer] . Zij heeft in al haar verhoren steeds ontkend iets met de dood van [slachtoffer] te maken te hebben. Ook [verdachte 2] is meerdere malen gehoord, in eerste instantie als getuige. In zijn vierde verhoor heeft hij [verdachte 1] aangewezen als degene die [slachtoffer] heeft gedood. Ook heeft hij verklaard over zijn eigen rol bij het om het leven brengen van [slachtoffer] . Daarop is ook hij als verdachte aangemerkt.
Medeverdachte [verdachte 1] heeft [slachtoffer] gedood
Het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte 2] [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
Op grond van de verklaringen van [verdachte 2] , die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat [verdachte 1] degene is geweest die [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Voorbedachte raad
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte 1] over een langere periode planmatig heeft toegewerkt naar het moment waarop zij [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Ruim voor 12 april 2020 heeft zij een vuurwapen met munitie aangeschaft. Uit de verklaringen van [naam 2] , die als tussenpersoon bij de aanschaf van het wapen heeft gefungeerd, leidt de rechtbank af dat problemen met de ex van [verdachte 1] zijn genoemd als reden voor de aanschaf van het wapen. Volgens de verklaringen van [verdachte 2] heeft [verdachte 1] in de periode voor de fatale datum meermalen, zelfs nog de avond tevoren, gezegd dat zij [slachtoffer] wilde doden. Op 8 april 2020 heeft zij met [slachtoffer] een afspraak gemaakt om hem op 12 april 2020 thuis te bezoeken. Op die dag is zij, met het wapen, naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Haar telefoon heeft zij thuis gelaten en zij heeft [verdachte 2] geïnstrueerd om, wanneer er op haar telefoon een bericht vanaf de telefoon van [slachtoffer] binnen zou komen, daarmee een antwoord te versturen. Gelet hierop staat wat de rechtbank betreft vast dat [verdachte 1] op planmatige en doelbewuste wijze te werk is gegaan en dat daarmee sprake was van voorbedachte raad, en dus van moord. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit vaste jurisprudentie volgt dat voor bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid had na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarvan is in dit geval, gelet op wat hiervoor is overwogen, sprake. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin [verdachte 1] zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De betrokkenheid van [verdachte 2] : medeplegen of medeplichtigheid
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of de rol van [verdachte 2] juridisch kan worden geduid als die van medepleger, zoals onder 1 primair ten laste gelegd, of als die van medeplichtige, zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
Hierbij geldt dat de kwalificatie medeplegen alleen dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Die bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van gedragingen voor, tijdens en/of na het strafbare feit, terwijl niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaan heeft uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal hoe dan ook van voldoende gewicht moeten zijn. De rechter kan daarbij rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het kernverwijt bij medeplichtigheid daarentegen is het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf. De medeplichtigheid kan bestaan uit het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf (gelijktijdige medeplichtigheid), dan wel het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf (voorafgaande medeplichtigheid). Vereist is daarbij dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf, maar ook dat het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op dit misdrijf.
De rechtbank stelt voorop dat er geen bewijs is dat [verdachte 2] bij de moord op [slachtoffer] enige uitvoeringshandeling heeft verricht. Er is met andere woorden geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast met betrekking tot de rol die [verdachte 2] heeft gespeeld in de voorbereiding van het delict en in de afhandeling daarvan.
[verdachte 2] heeft [verdachte 1] geholpen om aan een vuurwapen te komen door contact te leggen met zijn collega [naam 2] , die vervolgens als tussenpersoon is opgetreden bij de aanschaf van het wapen. [verdachte 2] is tweemaal samen met [verdachte 1] naar Beverwijk gereden, eerst om de bestelling te plaatsen (waarbij [verdachte 1] het woord deed) en later om het wapen op te halen (waarbij [verdachte 1] de betaling deed en het wapen in ontvangst nam).
[verdachte 2] heeft verklaard dat hij van [verdachte 1] , voordat zij op 12 april 2020 rond 12.20 uur van huis ging, de opdracht had gekregen een bericht te beantwoorden dat op haar telefoon zou binnenkomen, afkomstig van de telefoon van [slachtoffer] . In de telefoon van [verdachte 1] is een WhatsApp-bericht aangetroffen, dat is verstuurd op 12 april 2020 om 12.39 uur vanaf de telefoon van [slachtoffer] . De tekst van dit bericht luidt: “Mop kom je nog kunnen we nog even bij elkaar zijn”, gevolgd door emoticons van dubbele hartjes en kusmondjes. Daarop is om 12.42 uur vanaf de telefoon van [verdachte 1] geantwoord: “Ik bel je namiddag wel”. [verdachte 2] heeft verklaard dat hij dit antwoord heeft verstuurd en dat het kennelijke doel was [verdachte 1] een alibi te verschaffen.
Later die middag is [verdachte 2] met [verdachte 1] in de auto gaan rijden en zijn tijdens dit ritje het wapen en de kleding die [verdachte 1] tijdens het plegen van het feit droeg, weggegooid.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van [verdachte 2] aan de moord op [slachtoffer] , zoals hiervoor omschreven, van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking bij het strafbare feit zelf (de moord). Daarbij weegt mee dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat sprake was van een door [verdachte 2] en [verdachte 1] gezamenlijk uitgedacht plan. Hoewel [verdachte 2] van meet af aan op de hoogte was van het plan en [verdachte 1] meerdere malen hierover heeft gesproken met [verdachte 2] , is de rechtbank er niet van overtuigd dat [verdachte 2] dit plan mede heeft beraamd en dat hij het het plan heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven of dat hij zich dat plan op enig moment (alsnog) eigen heeft gemaakt. De officier van justitie heeft in dit verband meegewogen dat [verdachte 2] op 5 april 2020 drie keer op zijn telefoon de zoekterm
pistool schot denkt door kussenheeft ingevoerd, waarbij voor ‘denkt’ waarschijnlijk ‘(ge)dempt’ moet worden gelezen. [verdachte 2] heeft hierover verklaard dat hij ‘denkt’ dat het zo gegaan is dat [verdachte 1] het heeft opgezocht op zijn telefoon en dat zij er samen naar hebben gekeken. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze aarzelende verklaring niet overtuigend kan worden vastgesteld dat [verdachte 2] de zoekterm zelf heeft ingevoerd dan wel dat hij er samen met [verdachte 1] naar heeft gekeken. Het aantreffen van de zoekterm in de telefoon van [verdachte 2] heeft daarom geen doorslaggevende betekenis voor het antwoord op de vraag of sprake is geweest van een gezamenlijk plan van [verdachte 1] en [verdachte 2] om [slachtoffer] te doden.
Zoals hiervoor overwogen was dat plan er wel bij [verdachte 1] , maar naar het oordeel van de rechtbank bieden het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat ook [verdachte 2] dat plan had of daaraan enige intellectuele bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt de rechtbank daarom tot de conclusie dat de rol van [verdachte 2] beperkt was tot het verrichten van hand- en spandiensten, handelingen dus die medeplichtigheid inhouden, geen medeplegen.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [verdachte 2] dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
De rechtbank acht wel bewezen dat [verdachte 2] [verdachte 1] opzettelijk behulpzaam is geweest bij de moord op [slachtoffer] door voor [verdachte 1] een vuurwapen te regelen, door haar naar Beverwijk te vervoeren om dit vuurwapen te bestellen en (enige tijd later) om het vuurwapen in ontvangst te nemen, door afspraken met [verdachte 1] te maken over de communicatie vlak na het plegen van het misdrijf en door, na het ontvangen van een door [verdachte 1] vanaf de telefoon van [slachtoffer] verstuurd bericht, met de telefoon van [verdachte 1] een reactie te sturen. [verdachte 2] was, zo blijkt uit zijn eigen verklaringen, op de hoogte van het voornemen van [verdachte 1] om [slachtoffer] om het leven te brengen. Uit de aard van de bewezenverklaarde handelingen, samen met de wetenschap met betrekking tot het oogmerk van [verdachte 1] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte 2] zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn van [verdachte 1] als opzet op de moord op [slachtoffer] .
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord.