ECLI:NL:RBNHO:2021:11963

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
21-6262
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die lijdt aan MS en COPD, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, waarin haar recht op een gesloten buitenwagen (Canta) per 31 december 2021 werd beëindigd. Verzoekster heeft sinds 1997 een Canta en is afhankelijk van deze vervoersvoorziening om deel te nemen aan de maatschappij. Het college baseerde zijn besluit op een medisch advies van Argonaut, waaruit zou blijken dat verzoekster in staat is om een scootmobiel te gebruiken en geen sociale omstandigheden meer aanwezig zijn die het gebruik van de Canta rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat er sprake was van een spoedeisend belang. De rechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had, gezien de onzorgvuldigheid van het medische onderzoek en het gebrek aan onafhankelijk advies over de geschiktheid van de voorgestelde alternatieven. De voorzieningenrechter heeft besloten dat het bestreden besluit geschorst wordt, waardoor de gemeente verplicht is om de Canta en de bijbehorende financiële tegemoetkoming voort te zetten totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6262

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: [naam 1]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: [naam 2]).

Procesverloop

In het besluit van 28 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de vervoersvoorziening van verzoekster op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) – bestaande uit een gesloten buitenwagen (Canta) met bijbehorende financiële tegemoetkoming – beëindigd per 31 december 2021.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 december 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, vergezeld door [naam 3], en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoekster heeft MS en COPD. Zij heeft sinds 1997 een gesloten buitenwagen (Canta). Deze Canta wordt door verweerder aan haar verstrekt.
2.2.
In 2009 heeft verweerder een heronderzoek uitgevoerd. Daaruit kwam volgens verweerder naar voren dat er geen medische noodzaak was voor het gebruik van de Canta. Verweerder is ondanks die uitkomst het gebruik van de Canta blijven verstrekken aan verzoekster, vanwege sociale omstandigheden. In 2012 zou verweerder het recht van verzoekster op deze vervoersvoorziening opnieuw onderzoeken, maar dat heeft verweerder niet gedaan.
2.3.
Op 4 december 2020 heeft verzoekster bij verweerder een melding gedaan in verband met (eventuele) technische vervanging of onderhoud van de Canta.
2.4.
Verweerder heeft vervolgens een onderzoek gestart naar het recht van verzoekster op het gebruik van de Canta. In dit verband heeft verweerder medisch advies ingewonnen bij Argonaut. Argonaut heeft op 29 juli 2021 een advies uitgebracht.
Wat heeft verweerder besloten?
3. In het bestreden besluit schrijft verweerder dat verzoekster vanaf 31 december 2021 geen Canta en geen financiële tegemoetkoming voor de Canta meer krijgt. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat uit het medische onderzoek blijkt dat verzoekster in staat is een open buitenwagen (scootmobiel) en collectief vervoer te gebruiken. Er zijn nu geen sociale omstandigheden meer die maken dat aan verzoekster het gebruik van de Canta moet worden toegekend.
Wat vraagt verzoekster van de voorzieningenrechter?
4.1.
Verzoekster vraagt om schorsing van het bestreden besluit. Ook vraagt zij om voortzetting van de vervoersvoorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen en de financiële tegemoetkoming, totdat op het bezwaar is beslist of een uitspraak in beroep is gedaan.
4.2.
Verzoekster legt – samengevat – het volgende aan haar verzoek ten grondslag.
Door de MS en COPD heeft verzoekster veel last van spierverkrampingen, spasme, krachtsverlies en belemmerde motoriek. Zij is erg gevoelig voor weersinvloeden, vooral kou, regen en wind. Vanwege deze problemen heeft zij sinds 1997 een Canta via verweerder. Verzoekster is afhankelijk van de Canta om volwaardig mee te doen in de maatschappij. Zonder Canta raakt zij geïsoleerd van de buitenwereld. Haar situatie is extra nijpend omdat de Canta op 31 december 2021 wordt ingenomen, in de koudste tijd van het jaar.
Verzoekster voert aan dat de medische rapportage van Argonaut beneden de maat is en heel summier. De arts concludeert dat verzoekster een scootmobiel kan bedienen en dat zij zich op gebruikelijke wijze tegen weersinvloeden kan beschermen. De arts noemt als oplossing onder andere het aantrekken van hooggebergtekleding maar daaraan ligt geen ergotherapeutisch onderzoek ten grondslag. Verzoekster stelt dat zij niet in staat is die kleding aan te trekken. Ook is die kleding voor Nederland niet gebruikelijk. Verzoekster voert daarnaast aan dat in het rapport weliswaar staat dat verzoekster geen last heeft van onbehandelbare (fecale) incontinentie, maar dat dat onderwerp tijdens het onderzoek niet ter sprake is gekomen. Later heeft verzoekster gezegd dat zij daar wel last van heeft. Er moet aanvullend onderzoek gedaan worden naar de vraag of zij met deze incontinentieproblematiek wel gebruik kan maken van collectief vervoer.
Wat is het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter?
5. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist [1] . Dit betekent dat eerst onderzocht moet worden of verzoekster een spoedeisend belang heeft. Verweerder heeft desgevraagd laten weten dat er op dit moment nog geen hoorzitting in de bezwaarprocedure is gepland. Naar verwachting zal die hoorzitting gehouden worden in januari, aldus verweerder. Op de zitting is gebleken dat de Canta op
31 december 2021 in de ochtend door de leverancier bij verzoekster wordt opgehaald. Dit betekent dat de Canta opgehaald wordt vóórdat verweerder een beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift. Niet gebleken is dat verzoekster over ander adequaat vervoer beschikt vanaf 31 december 2021. Dat leidt tot het oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
6.1.
Het volgende punt dat de voorzieningenrechter beoordeelt, is of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag positief. Dat betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het bezwaar inderdaad een redelijke kans van slagen heeft. Hierna wordt uitgelegd waarom.
6.2.
Het besluit van verweerder is gebaseerd op het rapport van Argonaut. Verzoekster zegt dat dit onderzoek onzorgvuldig is. Op dit moment is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster daar gelijk in heeft. Hiervoor zijn drie elementen van het rapport van belang:
a. a) In het rapport staat dat verzoekster in staat is om een scootmobiel te kunnen bedienen en dat zij in staat wordt geacht zich op gebruikelijke wijze te beschermen tegen weersinvloeden. De arts noemt daarin beschermende kleding, zoals thermo-onderkleding, verwarmde onderkleding op batterij en denkt daarbij aan kleding voor hooggebergtesport. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft uitgelegd wat de gebruikelijke wijze is waarop personen die gebruik maken van een scootmobiel zich kunnen beschermen tegen weersinvloeden. Daarbij is in het bijzonder de vraag van belang in hoeverre het dragen van de voorgestelde kleding in Nederland een gebruikelijke manier kan worden geacht om zich te beschermen tegen weersinvloeden.
b) Er is niet onderzocht of verzoekster – tegen de achtergrond van haar medische problematiek – wel in staat is om de door Argonaut genoemde kleding te dragen. In het rapport staat dat daar zo nodig een onafhankelijk ergotherapeutisch advies voor kan worden gevraagd. Dat onafhankelijke advies is niet ingewonnen. Op de zitting heeft verweerder verklaard dat verzoekster zelf een onafhankelijk ergotherapeutisch onderzoek kan laten uitvoeren. Volgens verweerder gaat het hier om het gebruik van de scootmobiel, zodat dat in dit kader geen nader onderzoek vergt. Dit standpunt van verweerder volgt de voorzieningenrechter vooralsnog niet. Verweerder is namelijk degene die stelt dat een scootmobiel een passende voorziening is en dan moet verweerder ook voldoende onderbouwen waarom hij dat vindt. Daarbij hoort ook de vraag of verzoekster zich adequaat tegen weersomstandigheden zoals kou en wind, kan kleden. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet had kunnen nemen zonder het genoemde advies van een onafhankelijke ergotherapeut in te winnen.
c) Een ander belangrijk element uit het rapport van Argonaut is dat daarin wordt vermeld dat er geen sprake is van een onbehandelbare fecale incontinentie. Volgens verzoekster is dat onderwerp nauwelijks besproken met de arts, maar is daar wel degelijk sprake van. De arts, daarnaar gevraagd door verweerder, schrijft daarover in een e-mail van 2 september 2021 dat het onderwerp kort besproken is en dat het niet aanwezig bleek. Nu het in dit geval gaat om de beantwoording van de vraag of collectief vervoer een passende voorziening is voor verzoekster, is de voorzieningenrechter van oordeel dat daar aanvullend onderzoek naar gedaan moet worden. Dat kan in bezwaar alsnog plaatsvinden.
7. Tot slot moet de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening afwegen tegen de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan. In deze belangenafweging staat voorop dat de Canta op
31 december 2021 wordt opgehaald. De gemachtigde van verweerder heeft op zitting niet goed kunnen uitleggen waarom de Canta opgehaald moet worden vóórdat op het bezwaar is beslist. De enkele mededeling dat verweerder op dit moment blijft bij het bestreden besluit, is niet voldoende. Dit betekent dat vooralsnog niet gebleken is welk in redelijkheid te respecteren belang ermee gemoeid is dat de Canta aan het einde van dit jaar wordt opgehaald. Daar staat tegenover dat aannemelijk is dat verzoekster niet meer zelfstandig de deur uit kan en dus ernstig benadeeld wordt als de Canta wordt opgehaald op
31 december 2021.
8. Omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en verweerder er geen belang bij heeft als de Canta nu al wordt opgehaald, wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. Dit betekent dat het bestreden besluit geschorst wordt. Verweerder zal daarom de verstrekking van de vervoersvoorziening – bestaande uit de gesloten buitenwagen (Canta) en een financiële tegemoetkoming daarvoor – moeten voortzetten tot 6 weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
9.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9.2.
Verzoekster krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting. Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1.) Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- schorst het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).