ECLI:NL:RBNHO:2021:11990

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
8285040 \ CV EXPL 20-888
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de gevolgen van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, een vordering ingesteld wegens vertraging van hun vlucht van Cairo naar Amsterdam. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming, wat hen recht zou geven op compensatie volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagiers vorderden een bedrag van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk wijzigingen in het slot door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers aan hun substantiëringsplicht hebben voldaan. De vervoerder moest aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging was veroorzaakt door de luchtverkeersleiding en dat de passagiers niet meer van de vervoerder konden verwachten in de gegeven omstandigheden. De vordering tot compensatie werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagiers opgelegd.

De beslissing van de kantonrechter was dat de vordering van de passagiers werd afgewezen en dat zij de proceskosten moesten betalen. Dit vonnis is uitgesproken op 22 december 2021 door kantonrechter S.N. Schipper in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8285040 \ CV EXPL 20-888
Uitspraakdatum: 22 december 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Cairo International Airport, Cairo (Egypte) via Frankfurt am Main Airport, Frankfurt (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 26 oktober 2019.
2.2.
De vlucht van Cairo naar Frankfurt, met vluchtnummer LH583 is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
Airhelp heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagiers niet aan hun substantiëringsplicht hebben voldaan omdat zij hebben nagelaten te vermelden hoe laat zij in Amsterdam zijn aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd moet vermelden, maar dat zij de bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor dienen te vermelden, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagiers bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagiers niet hebben voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagiers in repliek hebben gesteld dat zij pas de volgende dag zijn vervoerd, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagiers hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De vervoerder beroept zich op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De voorafgaande vlucht van Frankfurt naar Cairo met vluchtnummer LH582 stond gepland om 08:25 uur UTC te vertrekken. Om 06:25 uur UTC trok de luchtverkeersleiding echter het oorspronkelijk slot in en verving die voor een slot van 08:37 uur UTC. Het slot werd vervolgens nog meerdere malen gewijzigd totdat een slot van 10:32 uur UTC is opgelegd. Vlucht LH582 heeft dit slot gebruikt en is om 10:34 uur UTC opgestegen. Uit het vluchtrapport volgt dat 93 minuten vertraging is ontstaan vanwege vertragingscode 81w (door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen), 1 minuut vertraging vanwege vertragingscode 87 (beperkingen op de luchthaven van Frankfurt), 7 minuten vertraging vanwege vertragingscode 63 en 10 minuten vanwege vertragingscode 34. Het reeds om 06:35 uur UTC ingetrokken slot is volgens de vervoerder belangrijker dan de andere vertragingscodes (totaal 18 minuten). Ook zonder laatstgenoemde vertragingscodes zou de vlucht het toegekende slot hebben moeten gebruiken, aldus de vervoerder. Vlucht LH582 is om 14:19 uur UTC (in plaats van 12:35 uur UTC) in Cairo aangekomen. De vlucht in kwestie stond gepland om 13:35 uur UTC te vertrekken. Als gevolg van voorgaande heeft de vlucht 104 minuten vertraging opgelopen. Het toestel is om 19:32 uur UTC/21:32 uur lokale tijd in Frankfurt aangekomen, waarna de passagiers de aansluitende vlucht, met geplande vertrektijd om 21:05 uur lokale tijd, hebben gemist.
4.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder de vluchtrapporten van de vluchten en de ‘slot history’ van vlucht LH582 overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder hiermee voldoende onderbouwd dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot aan de voorafgaande vlucht heeft opgelegd. Voorts heeft de vervoerder gemotiveerd onderbouwd dat sprake is geweest van samenloop tussen de genoemde vertragingscodes, hetgeen de passagiers ook niet hebben betwist. Een beperking of een nieuw slot opgelegd door luchtverkeersbeheer is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder dient immers altijd de instructies van luchtverkeersbeheer op te volgen. De kantonrechter oordeelt dan ook dat de vertraging van vlucht LH582 is ontstaan vanwege buitengewone omstandigheden en dat 104 minuten, gelet op vertragingscode 93, hiervan doorwerken op de onderhavige vlucht. Er is dan ook voldoende gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van vlucht LH582 en vlucht LH583. De vertraging ontstaan als gevolg van de buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagiers onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport te halen.
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 65 minuten gepland. Niet in geschil is dat de overstaptijd voor de vlucht 45 minuten bedraagt. Dit houdt in dat de passagiers over een buffer van 20 minuten beschikten om de aansluitende vlucht te halen, hetgeen de kantonrechter voldoende acht. De passagiers betwisten dat zij zijn omgeboekt naar de eerste beschikbare vlucht aangezien er dezelfde ochtend nog twee eerdere rechtstreekse vluchten vertrokken naar Amsterdam-Schiphol Airport met plaats, vlucht KL1762 en vlucht LH986. De vervoerder heeft dit gemotiveerd weersproken. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet meer van de vervoerder kon worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter