In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, FZE Free Zone Establishment, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Shanghai via Dubai op 9 en 10 juni 2016. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, omdat zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een overspeed situatie veroorzaakt door een harde tailwind tijdens de landing van de voorafgaande vlucht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder heeft voldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, waardoor de verplichting tot compensatie niet van toepassing is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken en heeft de vordering van de passagiers afgewezen. De passagiers zijn ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.