ECLI:NL:RBNHO:2021:12

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2021
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
C/15/310397 / KG ZA 20-676
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen in kort geding met betrekking tot de ontwikkeling van medisch apparaat VitaQ

In deze zaak, die op 4 januari 2021 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een kort geding tussen de besloten vennootschap [L] en Alcmair Holding B.V. Het geschil draait om de vraag of [L] heeft voldaan aan de veroordelingen uit een eerder vonnis van de voorzieningenrechter in Arnhem, waarin [L] werd verplicht om bepaalde bescheiden te verstrekken aan Alcmair. Alcmair had eerder beslag gelegd op de tegoeden van [L] en stelde dat er dwangsommen waren verbeurd omdat [L] niet aan de verplichtingen had voldaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [L] aan alle onderdelen van de veroordeling heeft voldaan, waardoor de dwangsommen niet zijn verbeurd. De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven en Alcmair veroordeeld in de proceskosten. De zaak heeft ook een emotionele lading, aangezien de directeur van Alcmair, de heer [W], zich in een terminale fase van zijn leven bevindt. De voorzieningenrechter heeft geprobeerd partijen te bewegen tot een regeling, maar dit is niet gelukt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en communicatie tussen de partijen in het kader van hun zakelijke relatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/310397 / KG ZA 20-676
Vonnis in kort geding van 4 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[L],
gevestigd te Barneveld,
eiseres,
advocaten mr. N.J.H. Leferink en mr. B. Honerbom te Enschede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALCMAIR HOLDING B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde,
advocaat mr. L.C.L. Bults te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [L] en Alcmair genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 december 2020 met producties 1 t/m 16
  • de conclusie van antwoord, met daarbij producties
  • de producties 17 t/m 19 aan de zijde van [L]
  • de wijziging van eis aan de zijde van [L], met productie 20
  • de pleitnota van Alcmair.
  • de pleitnota van [L].
  • de mondelinge behandeling op 21 december 2021
  • het emailbericht van 28 december 2020, waarin mr. Leferink meedeelt dat partijen na de zitting nader met elkaar hebben gecorrespondeerd, maar dat het niet gelukt is om tot een regeling te komen. Daarin wordt verzocht om vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Directeur-grootaandeelhouder van Alcmair is de heer [naam] (hierna: [W]). Alcmair was tot 31 januari 2012 enig aandeelhouder en bestuurder van AlcmAir Partners B.V., een vennootschap waarin de ontwikkeling van een (mede door [W] uitgevonden) medisch apparaat, de VitaQ, was ondergebracht.
[L] is een onderneming waarvan de activiteiten onder meer bestaan uit de ontwikkeling, productie en verkoop van medische apparatuur.
Op 31 januari 2012 heeft [L] een belang van 50% genomen in AlcmAir Partners B.V.
Op 2 februari 2012 heeft Alcmair een lening van € 700.000,- verstrekt aan AlcmAir Partners voor de verdere ontwikkeling van VitaQ.
2.2.
De samenwerking in AlcmAir Partners is in 2015 herzien in verband met liquiditeitsproblemen. In een zogenaamde “Term Sheet” zijn Alcmair en [L] onder meer overeengekomen dat de lening van € 700.000,- pas opeisbaar zou zijn als alle crediteuren van AlcmAir Partners zouden zijn voldaan en als er een positieve kasstroom van minimaal € 200.000,- zou zijn uit de verkoop van de VitaQ.
2.3.
Alcmair heeft na verlof van de voorzieningenrechter in Arnhem op 21 augustus 2020 beslag gelegd onder de Rabobank op tegoeden van [L]. In een opheffingsgeding heeft de voorzieningenrechter in Arnhem bij vonnis van 27 oktober 2020 in reconventie [L] onder meer in onderdeel 6.6 veroordeeld om aan Alcmair een aantal bescheiden te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom indien [L] daarmee in gebreke zou blijven.
2.4.
[L] heeft bij brief van 6 november 2020 van haar advocaat Honerbom 15 stukken (in totaal 410 bladzijden) aan de advocaat van Alcmair, mr. Bults, doen toekomen. De brief sluit af met:
“Cliënte is van mening dat zij door afgifte van voormelde stukken aan haar verplichtingen heeft voldaan. Mocht u c.q. uw cliënt nog nadere vragen en/of opmerkingen hebben, dan vernemen wij die graag.”
2.5.
Alcmair heeft niet op deze brief gereageerd, maar bij deurwaardersexploot van 27 november 2020 aan [L] aangezegd:
- dat er nog een tiental stukken ontbraken
  • dat [L] hierdoor 20 dagen dwangsommen had verbeurd
  • dat dit in totaal € 50.000,- bedroeg.
Daarnaast werd aan [L] bevel gedaan om dat bedrag terstond te betalen.
2.6.
Alcmair heeft vervolgens op dezelfde dag opnieuw beslag gelegd onder de Rabobank op tegoeden van [L].

3.Het geschil

3.1.
[L] vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter zal verklaren dat [L] heeft voldaan aan het vonnis van 27 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem en het gelegde beslag opheft.
3.2.
Alcmair voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter zal hierna puntsgewijs beoordelen of [L] aan de veroordelingen onder 6.6 heeft voldaan.
4.2.
De voorzieningenrechter in Arnhem heeft overwogen:
“Verder wijst [L] erop dat (…) alle crediteuren moeten zijn voldaan. Dat betekent echter niet dat Alcmair geen belang heeft bij informatie omtrent de crediteurenpositie in verband met de achterstelling. Daarbij kan zij nu al wel belang hebben met het oog op de mogelijkheid dat schulden onnodig in stand worden gelaten of nieuwe schulden worden aangegaan die aan aflossing van de lening in de weg blijven staan en ook met het oog op de mogelijkheid dat de koopsom die [L] heeft ontvangen voor de verkoop van het VitaQ project als cash flow in de zin van deze bepaling zou moeten worden aangemerkt.”
Tegen deze achtergrond diende [L] de volgende bescheiden te verstrekken:
  • een overzicht van alle nieuwe crediteuren van [L] sinds het sluiten van de term sheet op 24 februari 2015;
  • een overzicht van betalingen aan crediteuren die op het moment van sluiten van de term sheet op 24 februari 2015 aanwezig waren.
4.2.1.
[L] heeft door haar accountant een overzicht laten opstellen van de openstaande post crediteuren. Uit de overgelegde verklaring valt af te leiden dat er per 31 december 2016 nog twee bedragen open stonden, van crediteuren die per 24 februari 2015 ook bestonden. Uit de crediteurenlijsten van de volgende jaren is af te leiden dat deze twee posten daarop niet meer voorkomen. De conclusie is dan ook dat alle crediteuren van 24 februari 2015 zijn voldaan. Deze conclusie werd ter zitting door [L] bevestigd.
4.2.2.
[L] heeft crediteurenlijsten over de periode 2015 t/m 2020 verstrekt. Hieruit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter af te leiden welke vorderingen ná 24 februari 2015 zijn ontstaan.
4.2.3.
Daarmee heeft [L] aan dit onderdeel van de veroordeling voldaan.
4.3.
De voorzieningenrechter in Arnhem heeft vervolgens overwogen:
“Met het oog op de lening en het percentage van de omzet die Heinen + [L] GmbH & Co met de VitaQ behaalt waarop [W] en/of Alcmair recht heeft, heeft Alcmair een rechtmatig belang bij informatie over de verkoop van het VitaQ project aan Heinen & [L] dan wel een Luxemburgse vennootschap. Die informatie zal voor haar van belang kunnen zijn om te beoordelen of zich een situatie voordoet waarin relevante omzet is gegenereerd met VitaQ.”
Tegen deze achtergrond diende [L] de volgende bescheiden te verstrekken:
- de overeenkomsten die zijn gesloten in verband met de verkoop van de VitaQ door [L] Medical Netherlands, alsmede het waarderingsrapport dat daaraan ten grondslag ligt.
4.3.1.
[L] heeft de koopovereenkomst (Kaufvertrag) tussen [L] als verkoper en [L] Medical GmbH & Co als koper aan Alcmair verstrekt. Daarnaast heft [L] het daarbij behorende waarderingsrapport met 11 bijlagen (appendices) verstrekt.
Alcmair stelt dat [L] daarmee niet aan het vonnis heeft voldaan, omdat Appendix E en Appendix M niet zijn verstrekt.
4.3.2.
De beide aanhangsels zijn bijlagen bij de bijlage (het waarderingsrapport) bij de koopovereenkomst. In de papieren versie van het waarderingsrapport zijn deze bijlagen niet gevuld. Een blanco bladzijde verwijst naar een bestand (“Attached as a separate file”).
Appendix E ziet op de legal ownership structure. [L] stelt dat zij dit bestand niet meer heeft kunnen terugvinden bij degene die het waarderingsrapport heeft opgesteld. Dit kan echter verder in het midden blijven, omdat [L] terecht aanvoert dat de voorzieningenrechter in Arnhem de vordering van Alcmair op dit onderdeel (in reconventie, I.e.) “een overzicht van de groepsvennootschappen van de [L]-groep” heeft afgewezen. Voor de vraag of de achtergestelde lening opeisbaar is geworden, is dat niet van belang.
Appendix M heeft betrekking op de marktvooruitzichten van anesthesie apparatuur. Niet valt in te zien dat die van belang zijn voor de beoordeling van de vraag of de lening inmiddels opeisbaar is. Het niet verstrekken van deze gegevens is daarmee niet in strijd met de veroordeling.
Daarmee heeft [L] ook aan dit onderdeel van de veroordeling voldaan. Overigens heeft [L] deze gegevens op verzoek van Alcmair desondanks achterhaald en op 2 december 2020 verstrekt.
4.4.
De voorzieningenrechter in Arnhem heeft ten slotte overwogen:
“Verder brengen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen Alcmair en [L] beheersen met zich dat [L] Alcmair naar behoren op de hoogte stelt en blijft houden van de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van VitaQ. De term sheet brengt mee dat de lening van Alcmair in wezen een soort risicodragend kapitaal is geworden en dat [W] en/of Alcmair ook overigens een financieel belang hebben bij de vermarkting van de VitaQ. Daarom zal [L] Alcmair ook de informatie moeten verschaffen omtrent de ontwikkeling, de CE-certificering en de actuele situatie ten aanzien van de voorgenomen productie van de VitaQ.”
Tegen deze achtergrond diende [L] de volgende bescheiden te verstrekken:
- alle stukken waarmee de actuele status van de ontwikkeling (waaronder de CE-status) van de VitaQ kan worden geverifieerd, waaronder alle correspondentie met de CE-certificerende instelling en adviseurs,
- een verklaring van het management met daarin beschreven de status van de ontwikkeling, CE-certificering, verkoop en productie van de VitaQ, alsmede de inspanningen die daarvoor worden verricht.
4.4.1.
[L] heeft een verklaring van het management verstrekt. Hierin wordt de stand van zaken van het VitaQ-project beschreven. Daarnaast heeft [L] correspondentie verstrekt met Intertek, de instelling die de aanvraag voor het CE-certificaat begeleidt.
4.4.2.
Uit de verstrekte stukken volgt dat er op dit moment nog geen omzet wordt gerealiseerd met de VitaQ. Ter zitting is bevestigd dat de CE-goedkeuring binnen enkele maanden wordt verwacht, waarna de VitaQ de markt op kan. Het door Alcmair geuite vermoeden dat [L] de ontwikkeling en certificering opzettelijk vertraagt, heeft zij na de verstrekte stukken niet nader onderbouwd.
[L] heeft daarom ook op dit onderdeel aan de veroordeling voldaan.
4.5.
De slotsom is dat [L] aan alle onderdelen van 6.6 van het vonnis heeft voldaan. De dwangsommen zijn dus niet door haar verbeurd en de vorderingen in dit kort geding moeten daarom worden toegewezen.
4.6.
Alcmair zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [L] worden tot op heden begroot op:
- kosten dagvaarding € 83,38
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.719,38.
4.7.
De voorzieningenrechter moet nog het volgende van het hart.
Buiten de orde van het geschil dat voorlag, heeft de voorzieningenrechter op de zitting van 21 december 2020 een poging gedaan om partijen, en dan met name [L], te bewegen het geschil over het verleden (de lening en de rente daarover) door een regeling te beëindigen. Aanleiding daarvoor waren de omstandigheden van dit moment, die in aanzienlijk mate zijn gewijzigd vergeleken met die ten tijde van de Term Sheet in 2015.
Allereerst is het VitaQ-project inmiddels door – zakelijk weergegeven – [L] Nederland verkocht aan [L] Duitsland voor € 13.150.000,-.
Daarnaast gaat het om terugbetaling van een door Alcmair eerder verstrekte lening, die overigens niet betwist wordt.
En ten slotte, niet in de laatste plaats, omdat duidelijk is geworden dat [W] een ernstige ziekte heeft, uitbehandeld is en zich in een terminale fase van zijn leven bevindt. Ter zitting is door zijn dochter verklaard dat de artsen hem hebben meegedeeld dat het niet waarschijnlijk is dat hij de zomer van 2021 nog zal halen.
Mr. Bults heeft aan het eind van de zitting meegedeeld dat hij een voorstel voor een vaststellingsovereenkomst aan [L] zou toezenden. Mr. Honerbom heeft toegezegd dat voorstel met [L] te zullen bespreken.
De voorzieningenrechter betreurt het te hebben moeten vernemen dat partijen er niet in zijn geslaagd om een regeling te treffen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat [L] tijdig heeft voldaan aan de veroordelingen, zoals opgenomen onder punt 6.6 in het vonnis in kort geding van 27 oktober 2020 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland;
5.2.
bepaalt dat Alcmair de executie van dat vonnis dient te staken;
5.3.
heft op het 27 november 2020 onder de Rabobank gelegde derdenbeslag;
5.4.
veroordeelt Alcmair in de proceskosten, aan de zijde van [L] tot op heden begroot op € 1.719,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.5.
veroordeelt Alcmair in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Alcmair niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, op 4 januari 2021.