ECLI:NL:RBNHO:2021:12001

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
C/15/322442 / KG ZA 21-610
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van de beslissing tot terugverhuizing in een echtscheidingskwestie met minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 24 december 2021 een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen een man en een vrouw, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man vorderde dat de vrouw met hun minderjarige kinderen terug zou verhuizen naar de plaats waar zij voorheen woonden, conform een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 november 2021. De vrouw had echter hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de terugverhuizing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de kinderen niet mogen worden geconfronteerd met een gedwongen verhuizing voordat het gerechtshof uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de vrouw en de minderjarigen om de beslissing van het gerechtshof af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de man bij onmiddellijke terugverhuizing. Daarom is de executie van de beslissing tot terugverhuizing geschorst totdat het gerechtshof uitspraak doet. De beslissing op de overige vorderingen van de man is aangehouden, aangezien deze direct samenhangen met de verblijfplaats van de minderjarigen. De man is opgedragen de rechtbank te informeren over de uitkomst van het hoger beroep, waarna de procedure verder zal worden voortgezet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/322442 / KG ZA 21-610
Vonnis in kort geding van 24 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats]
,
eiser,
advocaat mr. J. el Hannouche te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats]
,
gedaagde,
advocaat mr. F.J.J. Baars te Alkmaar.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties, van de man, ingekomen op 15 december 2021;
  • de brief van de vrouw, met productie, ingekomen op 17 december 2021;
  • aanvullende productie van de vrouw, ingekomen op 20 december 2021;
  • aanvullende producties van de man, ingekomen op 20 december 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op
21 december 2021
.Aanwezig waren partijen en hun advocaten. Mr. F. Baars heeft gepleit overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 24 november 2021 de echtscheiding uitgesproken.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum] te [plaats] ;
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum] te [plaats] .
2.2.
Bij genoemde beschikking is tevens bepaald dat de vrouw met de minderjarigen terug moet verhuizen naar [plaats] uiterlijk voor het einde van de kerstvakantie 2021/2022, 9 januari 2022. Het verzoek van de man om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden, is afgewezen. De beslissing tot terugverhuizing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Primair:
- de vrouw veroordeelt tot nakoming van de verplichting tot terugverhuizing met de minderjarigen binnen de in de beschikking van 24 november 2021 gestelde termijn, oftewel uiterlijk in de kerstvakantie, een en ander op straffe van een dwangsom van
€ 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw te laat is in de nakoming van het gevorderde bevel, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
- de vrouw verplicht om mee te werken aan het mediationtraject via [naam] van [Advocaten & Mediators] te [plaats] , een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw te laat is in de nakoming van het gevorderde bevel, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
- de vrouw verplicht om mee te werken aan het traject Ouderschap Blijft bij Combinatie Jeugdzorg te [plaats] , een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw te laat is in de nakoming van het gevorderde bevel, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
- de vrouw verplicht om mee te werken aan het inschrijven van de minderjarigen op hun oude school: basisschool [basisschool] , alsook aan het inschrijven van de minderjarigen op hun sportactiviteiten, in het bijzonder het inschrijven van [minderjarige 2] voor Judo en van [minderjarige 1] voor thaiboksen bij Sportcentrum [sportcentrum] voor één keer per week en [minderjarige 1] voetbalclub [voetbalclub] , een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw te laat is in de nakoming van het gevorderde bevel, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
- de vrouw verplicht om mee te werken aan het inschrijven van de minderjarigen bij kinderpsycholoog [kinderpsycholoog] om hun behandeling aldaar voort te zetten een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw te laat is in de nakoming van het gevorderde bevel, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom.
2. Subsidiair:
- aan hem vervangende toestemming verleent in de plaats van die van de vrouw voor het inschrijven van de minderjarigen op hun oude school: basisschool [basisschool] , alsook voor het inschrijven van de minderjarigen op hun sportactiviteiten, in het bijzonder het inschrijven van [minderjarige 2] voor Judo en van [minderjarige 1] voor thaiboksen bij Sportcentrum [sportcentrum] voor één keer per week en [minderjarige 1] voetbalclub [voetbalclub] ;
- aan hem vervangende toestemming verleent in de plaats van die van de vrouw voor het inschrijven van de minderjarigen bij kinderpsycholoog [kinderpsycholoog] .
3. Primair en subsidiair:
- de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man van de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in deze te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd;
- de vrouw veroordeelt tot betaling aan de man aan nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een bedrag van € 131,- zonder betekening, verhoogd met een bedrag van € 68,- in geval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in deze te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.
3.2.
De man legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De vrouw heeft de echtelijke woning op 10 juli 2020 verlaten. Zij heeft er eenzijdig voor gekozen om met de minderjarigen te verhuizen naar [plaats] , zonder te overleggen met de man of toestemming aan de rechter te vragen. De vrouw weigert terug te keren. De man heeft inmiddels meerdere procedures gevoerd. Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 november 2021 is bepaald dat de vrouw moet terugverhuizen naar [plaats] . De man heeft getracht te overleggen met de vrouw om het terugverhuizen vloeiend te laten verlopen voor de minderjarigen. De vrouw heeft echter duidelijk gemaakt dat zij geen stappen wenst te zetten om terug te verhuizen en zij beweert dat zij in hoger beroep zal gaan tegen de beschikking van 24 november 2021. De vrouw weigert tot op heden mee te werken aan de terugverhuizing. De man is dan ook genoodzaakt zich opnieuw tot de rechtbank te wenden met het verzoek de vrouw te bevelen de beschikking na te leven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tevens heeft de rechter geoordeeld dat partijen opnieuw met elkaar in gesprek dienen te gaan onder begeleiding van de mediator om definitieve afspraken met elkaar te maken, zoals partijen zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst die zij hebben gesloten. De rechter is van oordeel dat beide partijen aan de afspraak in de vaststellingsovereenkomst kunnen worden gehouden. Bij de mediator kunnen partijen de nodige voorbereidingen treffen om de terugverhuizing te laten plaatsvinden. Verder dienen ouders het traject Ouderschap Blijft te gaan volgen. Daarbij dienen de minderjarigen geïnformeerd te worden over de terugverhuizing en dienen de zaken rondom de minderjarigen te worden geregeld, zoals het inschrijven van de minderjarigen op de basisschool en voor sportactiviteiten. De vrouw weigert ook hieraan haar medewerking te verlenen. Voorts acht de man het van belang dat de minderjarigen hun behandeling bij een kinderpsycholoog kunnen voortzetten. De man heeft hiervoor reeds een kinderpsycholoog gevonden. De man heeft de vrouw gevraagd om de minderjarigen daar in te schrijven, maar ook hierop weigert de vrouw te reageren. Eerder is bepaald dat een dwangsom niet nodig is. Zoals echter is gebleken, zal de vrouw niet voldoen aan de beschikking en is een dwangsom nodig om de vrouw te bewegen. De vrouw heeft aangegeven in hoger beroep te willen gaan, maar heeft hiertoe nog geen verzoek ingediend. De man kan niet anders dan concluderen dat de vrouw tot het laatste moment gaat wachten met indiening van het beroep, waardoor de termijn om te verhuizen voor de kerstvakantie zal verstrijken. Een spoedige uitspraak is nodig om de vrouw te verplichten de beslissing van de rechtbank na te komen. Een bodemprocedure kan niet worden afgewacht.
3.3.
De vrouw verzoekt te oordelen dat een redelijke belangenafweging thans maakt dat het oordeel van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dient te worden afgewacht, primair in het bodemgeschil, althans in het verzoek om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, en dat om die reden de vorderingen van de man dienen te worden afgewezen. De vrouw heeft op 17 december 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant en tevens verzocht om in incident te bepalen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt geschorst tot de beslissing in de hoofdzaak. De rechtbank Oost-Brabant heeft de ingenomen stellingen van de vrouw onderbelicht gelaten en er is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, zodat het in het belang van de vrouw en de minderjarigen is om de uitspraak van het gerechtshof af te wachten. Er is een grote kans dat het gerechtshof zal beslissen dat de vrouw met de minderjarigen in [plaats] mag blijven wonen. De minderjarigen zullen bij een gedwongen verhuizing op dit moment bij een geslaagd beroep wederom van sociale omgeving en school moeten veranderen. De kinderen gaan naar school in [plaats] , hebben hier vriendjes en vriendinnetjes en willen ook niet terugverhuizen. De minderjarigen zijn niet geworteld in [plaats] . De minderjarigen hebben daar slechts een jaar gewoond, maar door corona was er geen sport en school. Stabiliteit en rust is voor de minderjarigen van belang. Het gerechtshof zal daarnaast advies vragen aan de Raad voor de Kinderbescherming en dit moet ook worden afgewacht. Het is duidelijk dat er sprake is van een verstoorde huwelijksrelatie. De verhuizing in 2019 naar [plaats] heeft de man onder dubieuze voorwendselen geregeld. De vrouw was genoodzaakt in juli 2020 terug te keren naar haar oude woonomgeving. Er is een contactregeling tussen de man en de minderjarigen vastgesteld en de man heeft regelmatig contact met de minderjarigen. De minderjarigen hebben veel meegemaakt en de zoon van partijen is ook door de man mishandeld. Er is een loyaliteitsconflict en behoorlijk trauma bij de minderjarigen. De vrouw wil in mediation gaan, maar niet bij de eerdere mediator, vanwege – zo begrijpt de voorzieningenrechter – de afstand en het vertrouwen. De vrouw kan niet worden gedwongen om in mediation te gaan bij een bepaalde mediator. De vrouw betwist dat zij op dit moment dient terug te verhuizen. De vorderingen en de dwangsommen ten aanzien van de terugverhuizing, het traject Ouderschap Blijft in [plaats] , de inschrijving op school en een sportcentrum in [plaats] en de inschrijving bij een kinderpsycholoog dienen daarom te worden afgewezen. De vordering, en verzochte dwangsom, tot medewerking aan het mediationtraject dient te worden afgewezen, omdat het beginsel van vrijwilligheid dit in de weg staat. De veroordeling in de proceskosten dient te worden afgewezen, omdat het een familiekwestie betreft.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De rechtbank Oost-Brabant heeft bepaald dat de vrouw uiterlijk voor 9 januari 2021 dient te verhuizen. Het standpunt van de vrouw dat zij hier niet aan zal meewerken, is voldoende om spoedeisendheid van de vorderingen aan te nemen. De man is dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen.
beoordeling
4.2
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat ter zitting de mogelijkheden van een alternatieve mediator zijn besproken. De vrouw heeft medegedeeld dat zij, via haar advocaat, een voorstel wenst te doen voor een andere mediator. De man heeft hiermee ingestemd en heeft ter zitting zijn vordering ten aanzien van de mediation ingetrokken.
4.3
De man wil dat er uitvoering wordt gegeven aan de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het daartegen ingestelde hoger beroep geen schorsende werking heeft. Dit brengt mee dat de vrouw en de minderjarigen de uitkomst van het hoger beroep niet mogen afwachten en moeten terugverhuizen.
4.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat er een incidentele vordering in het hoger beroep is ingesteld door de vrouw. De vrouw vordert daarin om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant ten aanzien van de terugverhuizing te schorsen, totdat in de hoofdprocedure is beslist.
Het uitgangspunt is dat een beslissing die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, ook daadwerkelijk uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd als feiten en omstandigheden met zich meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de executerende partij bij tenuitvoerlegging bij voorraad.
4.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aan het gerechtshof als bodemrechter is om deze belangenafweging te maken, gelet op alle omstandigheden van het geval en hetgeen de vrouw aan haar incidentele vordering ten grondslag heeft gelegd. Gezien de aard van de zaak zal het gerechtshof op betrekkelijk korte termijn op de incidentele vordering beslissen. Als het gerechtshof het verzoek van de vrouw tot schorsing toewijst, zou dit betekenen dat de minderjarigen (voorlopig) in [plaats] kunnen blijven wonen. Het is niet in het belang van de minderjarigen om daarom nu reeds geconfronteerd te worden met een verhuizing naar [plaats] en met een wisseling van school. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van de vrouw en de minderjarigen om de beslissing in het incident te mogen afwachten, zwaarder weegt dan het belang van de man om de terugverhuizing van de vrouw en de minderjarigen uiterlijk voor 9 januari 2022 te laten plaatsvinden. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat, als het gerechtshof de incidentele vordering afwijst, de vrouw in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep naar [plaats] zal moeten terugverhuizen. Het tijdsverloop zal dan niet van dien aard zijn dat de belangen van de vader daardoor aanmerkelijk worden geschaad.
4.6
Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de executie van de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 24 november 2021 inzake de terugverhuizing schorsen totdat het gerechtshof op de incidentele vordering heeft beslist en de beslissing op de vorderingen van de man aanhouden. De vorderingen met betrekking tot het traject Ouderschap Blijft in [plaats] , de inschrijving op een school en een sportvereniging in [plaats] en de inschrijving bij een kinderpsycholoog, hangen immers direct samen met de verblijfplaats van de minderjarigen.
4.7
De voorzieningenrechter zal de man opdragen de rechtbank in te lichten over de beslissing van het gerechtshof in het incident en daarbij aan te geven hoe hij verder wenst te procederen. De vrouw zal daarna in de gelegenheid worden gesteld hierop schriftelijk te reageren. De voorzieningenrechter zal vervolgens bepalen hoe de procedure wordt voortgezet, waarbij in de rede ligt dat de zaak zonder nadere zitting schriftelijk zal worden afgedaan.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de executie van de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van
24 november 2021 ten aanzien van de terugverhuizing totdat het gerechtshof
’s-Hertogenbosch uitspraak heeft gedaan in het incident;
5.2.
houdt de beslissing op de vorderingen aan;
5.3.
draagt partijen op zich na de uitspraak van het gerechtshof in het incident uit te laten als omschreven in 4.7., waarna de voorzieningenrechter zal bepalen op welke manier de procedure wordt voortgezet.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R.A.R. Sitaldin en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Hoenderdos op 24 december 2021.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.