ECLI:NL:RBNHO:2021:12002

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
8537976 \ CV FORM 20-4490
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vervoersovereenkomst gesloten met Air France voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Raleigh/Durham via Parijs op 20 mei 2018. De vlucht van Amsterdam naar Parijs, met vluchtnummer AF1241, heeft vertraging opgelopen, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De passagiers hebben compensatie van € 1.200,00 geëist op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder heeft geweigerd te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en een opgelegde CTOT door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder heeft echter aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht belemmerden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder voldoende maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken en dat de passagiers niet in aanmerking komen voor de gevraagde compensatie.

De vordering van de passagiers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. De beschikking is gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8537976 \ CV FORM 20-4490
Uitspraakdatum: 22 december 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France,
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 18 mei 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 8 april 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Charles De Gaulle Airport, Parijs (Frankrijk) naar Raleigh/Durham Airport, North Carolina (Verenigde Staten) op 20 mei 2018.
2.2.
De vlucht vanuit Amsterdam-Schiphol Airport naar Parijs, met vluchtnummer AF1241 is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50, subsidiair € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 juli 2018;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging op de eindbestemming gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.4.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden en betoogt daartoe dat vlucht AF1241 onderdeel is van de rotatievlucht Parijs - Amsterdam - Parijs met vluchtnummers AF1240/AF1241. Vlucht AF1240 stond gepland om 05:20 uur UTC te vertrekken. Vlucht AF1241 kreeg echter om 03:20 uur UTC een CTOT voor 06:12 uur UTC opgelegd, vanwege beperkte capaciteit op de luchthaven van bestemming als gevolg van slechte weersomstandigheden, door de Europese luchtverkeersleiding Eurocontrol. Het CTOT werd vervolgens meerdere malen herzien, waarna het toestel om 06:41 uur UTC mocht opstijgen. Daarop kreeg het toestel van de lokale luchtverkeersleiding een TSAT (Target Start Up Time) voor 06:25 uur UTC, het moment dat het toestel van de gate mocht vertrekken. Het toestel kreeg vervolgens de vereiste start-up en push back klaring al om 06:22 uur UTC. De vlucht is vervolgens zo spoedig mogelijk uitgevoerd en met een vertraging van 48 minuten, om 07:28 uur UTC te Amsterdam-Schiphol Airport gearriveerd. De vertrekprocedure van vlucht AF1241 is zo spoedig mogelijk uitgevoerd. Het toestel is om 08:19 uur UTC, met een vertraging van 49 minuten vertrekken en om 09:23 uur UTC, met een vertraging van 38 minuten, te Parijs gearriveerd.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuwe CTOT heeft opgelegd aan vlucht AF1240 vanwege de weersomstandigheden op de luchthaven van de bestemming. De gewijzigde CTOT kan worden gezien als een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag, zoals bedoeld in overweging 15 van de considerans van de Verordening. Het toestel kon immers door deze omstandigheden niet eerder vertrekken, omdat de instructie van de luchtverkeersleiding altijd moet worden opgevolgd. De kantonrechter begrijpt dat het toestel vanwege een TSAT alsnog eerder mocht vertrekken, te weten 06:22 uur UTC, dan het tijdstip van de laatste CTOT (van 06:41 uur UTC). De passagiers stellen nog dat de weersomstandigheden zowel op Amsterdam-Schiphol Airport als op Charles De Gaulle Airport voldoende waren. De kantonrechter gaat voorbij aan deze stelling omdat het niet zijn taak is om te beoordelen of de luchtverkeersleiding de juiste beslissing heeft genomen door een CTOT op te leggen. De passagiers betwisten verder niet dat sprake is van doorwerking maar betogen dat weersomstandigheden niet kunnen doorwerken naar de onderhavige vlucht, conform overweging 14 van de considerans van de Verordening, omdat hieruit volgt dat de omstandigheden zich moeten hebben voorgedaan tijdens de uitvoering van de vlucht in kwestie. Uit overweging 55 van arrest van het Hof van 11 juni 2020 in de zaak C-74/19 (ECLI:EU:C:2020:460) volgt dat dit standpunt niet zonder meer juist is. Daarnaast heeft de vervoerder een beroep gedaan op overweging 15 van de considerans. De kantonrechter gaat dan ook eveneens aan deze stelling voorbij. Naar het oordeel van de kantonrechter is de vertraging van de passagiers dan ook veroorzaakt door (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers te beperken. De passagiers stellen dat de vervoerder hieraan niet heeft voldaan, omdat de vervoerder in het kader van de redelijke maatregelen rekening dient te houden met een minimale overstaptijd om de aansluitende vluchten te kunnen halen. De passagiers stellen dat de connectietijd voor de onderhavige route 60 of 90 minuten is en dat de gehanteerde connectietijd slechts 65 minuten bedraagt, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht al met een minimale vertraging niet hadden kunnen halen. De vervoerder erkent dat de passagiers slechts 65 minuten overstaptijd hadden en voert aan dat dit gelijk is aan de minimale overstaptijd op de luchthaven, zodat geen rekening is gehouden met een buffer. Dit neemt echter niet weg dat de passagiers ook met een redelijke reservetijd de overstap zouden hebben gemist, aangezien de vlucht in kwestie met een vertraging van 38 minuten in Parijs is aangekomen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat aannemelijk is dat de vervoerder alles heeft gedaan wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem kon worden verwacht. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 187,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt; indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open