ECLI:NL:RBNHO:2021:12004

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
9351192 \ CV EXPL 21-4944
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening zonder duidelijke terugbetalingstermijn

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.E. Jalandoni, een vordering ingesteld tegen gedaagde voor de terugbetaling van een geldlening van € 5.000,00. De lening werd op 19 januari 2015 overgemaakt van de bankrekening van de ex-partner van eiseres naar gedaagde. Eiseres heeft herhaaldelijk om terugbetaling verzocht, maar gedaagde heeft tot op heden niet betaald. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat het bedrag een schenking was van de ex-partner van eiseres. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de geldleningsovereenkomst en dat gedaagde in gebreke is gebleven. De rechter oordeelt dat eiseres het bedrag kan opeisen, aangezien de omstandigheden van de zaak rechtvaardigen dat gedaagde niet langer kan volhouden dat zij niet in staat is om terug te betalen. De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van € 5.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 april 2021, en heeft de proceskosten voor gedaagde vastgesteld. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat aanmaningen conform de wet zijn verstuurd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9351192 \ CV EXPL 21-4944
Uitspraakdatum: 1 december 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 13 juli 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 5 november 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. [eiseres] , bijgestaan door mr. Jalandoni, is verschenen. [gedaagde] , die behoorlijk is opgeroepen, is zonder bericht van verhindering niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [eiseres] ter toelichting van haar standpunt naar voren heeft gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 25 oktober 2021 nog een productie toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Op 19 januari 2015 is vanaf de bankrekening van [ex-partner van eiseres] , de ex-partner van [eiseres] (hierna: [ex-partner van eiseres] ) met wie [eiseres] in gemeenschap van goederen was getrouwd, een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben meerdere WhatsApp berichten naar elkaar gestuurd. Deze berichten zijn opgesteld in het Filipijns en door [eiseres] ten behoeve van onderhavige zaak vertaald in het Engels. In de berichten wordt met “ [A] ” [gedaagde] bedoeld, met “ [B] ” [eiseres] en met “ [C] ” [ex-partner van eiseres] . Met “ [D] ” wordt [partner van gedaagde] , de partner van [gedaagde] , bedoeld (hierna: [partner van gedaagde] ).
2.3.
Op 16 februari 2017 heeft [eiseres] aan [gedaagde] geappt: “
Can I collect the payment of your debt?”Waarop [gedaagde] (onder meer) heeft geantwoord: “
We are still waiting when the money will be released. [D] went to the courthouse last week and the case is finished, only [D] ’s signature was missing on the papers.”
Hierop heeft [eiseres] geantwoord:
“It’s still not done till now?
We really don’t have money anymore, [A] …if only we still have money I will not be asking for the payment yet…When do you expect to get the money? You have mentioned that case to have been finished for a very long time already. You said you’ve won the case more than a year ago.”.
Vervolgens heeft [gedaagde] geantwoord
: “Apologies, [B] , we were also not expecting that it will take a long time… [D] will call [C] later to explain so it will be clear because I don’t understand it fully…We will know this week or next week when the money will be released because [D] will go to the laywer to sign the papers.”
2.4.
[eiseres] heeft vervolgens in de periode van 1 maart 2017 tot 22 februari 2021 via WhatsApp meerdere malen verzocht om een update dan wel de stand van zaken met betrekking tot de rechtszaak en/of de terugbetaling van de lening.
2.5.
Op 22 februari 2021 heeft [ex-partner van eiseres] het volgende bericht aan [partner van gedaagde] gestuurd: “
Hoi [partner van gedaagde] , Ik heb vanmiddag contact gehad met [eiseres] en wil je in tegenstelling tot wat we hebben afgesproken toch vragen het geld naar [eiseres] over te maken zodra je het hebt. [gedaagde] heeft haar rekeningnummer en op deze manier heeft ze het geld sneller als wanneer het eerst naar mij komt.[partner van gedaagde] antwoordt daarop de volgende morgen: “
Prima [ex-partner van eiseres] doe ik dat zodra ik het binnen heb.”
2.6.
Bij brief van 17 maart 2021 heeft [eiseres] , onder meer, het volgende aan [gedaagde] geschreven:

(…) [gedaagde] , on 19 January 2015, you have borrowed from [ex-partner van eiseres] and me € 5.000,00 which you promised to pay back two to three months later as you were expecting to receive a big amount of money from [D] ’s previous employer/work, as you claimed that he has won the case against someone. To date, you have not been able to pay even a single euro cent back. All those 5 years, we have not heard anything other than you saying “yes” you will be paying us back because you will be receiving the money next week, or next month, or the month after. (…)
I am giving you until the end of this month to pay me the full amount of the money you borrowed, €5.000,00, plus the legal interest. (…)
2.7.
[ex-partner van eiseres] heeft een verklaring opgesteld, daterend van 23 augustus 2021. Hierin staat onder meer:

(…) [eiseres] en ik waren destijds in gemeenschap van goederen getrouwd, dus een schuld aan mij is daarmee ook een schuld aan haar.
(…) We hebben inderdaad geen harde afspraken over de termijn van terugbetalen gemaakt, maar de partner zou ‘binnen enkele maanden’ geld ontvangen uit een lopende rechtzaak en zou ons dan (volledig!) terug kunnen betalen. In de jaren erop zijn we telkens weer met een andere smoes (o.a. loonbeslag/loonbeslag opgeheven/weer loonbeslag etc, geld dat niet werd vrijgegeven door belastingdienst of advocaat) aan het lijntje gehouden maar omdat ik het geld op dat moment niet direkt nodig had, heb ik dit op zijn beloop gelaten erop vertrouwend dat het ooit goed zou komen. Het ging tenslotte om vrienden.
In ieder geval wil ik benadrukken dat er absoluut NOOIT sprake is geweest van een schenking mijnerzijds en ik ben dan ook zeer benieuwd waar deze stelling op gebaseerd is. Door de situatie waarin ik zit, waarvan [gedaagde] en haar partner overigens ook op de hoogte zijn, kan ik me een dergelijke schenking simpelweg niet eens veroorloven. Ik kon het geld ‘een tijdje missen’ maar inmiddels zijn we bijna 7 jaar verder en denk ik dat [eiseres] en ik genoeg geduld hebben getoond.(…)”.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 5.625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.000,00 vanaf 17 maart 2021 tot de dag der voldoening en de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de geldleningsovereenkomst. [eiseres] heeft een bedrag van € 5.000,00 aan [gedaagde] geleend en [gedaagde] heeft het geleende bedrag, ondanks sommaties, tot op heden niet terugbetaald. [eiseres] heeft meerdere e-mailberichten, WhatsApp berichten en een brief gestuurd naar [gedaagde] met het oog op een oplossing buiten rechte. [eiseres] maakt dan ook aanspraak op betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 625,00 en de wettelijke rente over het geleende bedrag vanaf 17 maart 2021, zijnde de datum waarop [eiseres] [gedaagde] per aangetekende brief heeft verzocht om tot betaling over te gaan.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij voert aan – samengevat – dat geen sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . [ex-partner van eiseres] heeft een bedrag van € 4.000,00 geschonken en een bedrag van € 1.000,00 aan [partner van gedaagde] geleend. Dit bedrag is door [ex-partner van eiseres] overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde] . De lening van € 1.000,00 zou worden terugbetaald op het moment dat [partner van gedaagde] weer draagkrachtig zou zijn. Er is geen datum of termijn afgesproken voor terugbetaling en op dit moment kan nog niet worden terugbetaald vanwege een loonbeslag. [partner van gedaagde] zal tot betaling overgegaan wanneer dit (financieel) mogelijk is.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet [eiseres] bewijzen dat sprake is van een geldleningsovereenkomst voor de gehele € 5.000,00; dat zij degene is die terugbetaling van dat bedrag kan vorderen en dat het bedrag nu opeisbaar is, anders gezegd, dat [gedaagde] verplicht is het bedrag nu al terug te betalen en niet langer daarmee kan wachten. De kantonrechter is van oordeel dat uit de overgelegde WhatsApp correspondentie, de overboeking en de verklaring van [ex-partner van eiseres] voldoende blijkt dat sprake is van een geldleningsovereenkomst voor een bedrag van € 5.000,00 tussen partijen. Dit is overigens ten aanzien van een bedrag van € 1.000,00 ook niet door [gedaagde] betwist. Gelet hierop had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling dat een bedrag van € 4.000,00 een schenking betreft, nader te onderbouwen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij dit, gelet op de onderbouwde stellingen van [eiseres] en gelet op het feit dat [gedaagde] niet op de zitting is verschenen en dus ook geen verweer heeft gevoerd tegen de verklaring van [ex-partner van eiseres] , onvoldoende gedaan. Daarmee staat als voldoende onderbouwd en onvoldoende betwist vast dat [gedaagde] € 5.000,00 van [eiseres] en haar ex-partner [ex-partner van eiseres] heeft geleend. Uit het WhatsApp bericht van [ex-partner van eiseres] en zijn verklaring volgt verder dat [eiseres] gerechtigd is het bedrag van [gedaagde] terug te vragen, aangezien [eiseres] en [ex-partner van eiseres] ten tijde van het aangaan van de geldlening in gemeenschap van goederen waren getrouwd en [ex-partner van eiseres] later heeft aangegeven dat het bedrag aan [eiseres] moest worden terugbetaald.
5.2.
De vraag is dan vervolgens of [eiseres] het bedrag ook al op dit moment kan terugvragen van [gedaagde] . [gedaagde] stelt dat met [eiseres] (en [ex-partner van eiseres] ) is afgesproken dat de geldlening pas terugbetaald moet worden wanneer dat financieel mogelijk zou zijn voor [gedaagde] en [partner van gedaagde] . Omdat dat nog altijd niet het geval is, hoeft ze het geleende bedrag nog niet terug te betalen. [eiseres] heeft zich daar tegenover op het standpunt gesteld dat een termijn van drie maanden na 19 januari 2015 zou zijn afgesproken. Beide standpunten zijn onvoldoende komen vast te staan. Uit de verschillende WhatsApp berichten en de verklaring van [ex-partner van eiseres] volgt wel dat is overeengekomen dat [gedaagde] de geldlening zou terugbetalen op het moment dat de lopende rechtszaak tussen [partner van gedaagde] en zijn (voormalige) werkgever zou zijn afgerond en hieruit een bedrag zou vrijkomen. Daarbij leken partijen ervan uit te gaan dat die rechtszaak binnen enkele maanden na 19 januari 2015 zou zijn afgerond. Een exacte datum stond daarmee niet vast. In zoverre zou aansluiting kunnen worden gezocht bij artikel 7:129e van het Burgerlijk Wetboek (BW), uit welk artikel volgt dat bij geldleningen voor onbepaalde tijd de schuldenaar gehouden is de geldlening terug te betalen binnen een termijn van zes weken nadat de mededeling is gedaan dat tot opeising wordt overgegaan. [eiseres] heeft in elk geval bij brief van 17 maart 2021 het bedrag van de geldlening opgeëist, zodat zij in elk geval vanaf 28 april 2021 (zes weken na 17 maart 2021) recht heeft op terugbetaling van het geldbedrag. Maar ook als de afspraak dat [gedaagde] zou terugbetalen wanneer de rechtszaak tegen de werkgever van [partner van gedaagde] zou zijn afgerond, zou moeten worden opgevat als de afspraak dat zij pas hoeft terug te betalen als zij daartoe in staat zou zijn, volgt uit artikel 7:129f BW dat de rechter, naar gelang van de omstandigheden, het tijdstip van de opeisbaarheid nader zal kunnen bepalen. De kantonrechter is van oordeel dat ook in die situatie de omstandigheden van dit geval met zich brengen dat [gedaagde] in redelijkheid zich er niet langer op kan beroepen dat zij het bedrag nog altijd niet kan terug betalen en daartoe dus ook niet gehouden is. [eiseres] wacht al bijna zeven jaar op haar geld en heeft tot op heden geen enkele euro daarvan terug gezien, terwijl uit de berichten lijkt te volgen dat de rechtszaak inmiddels is geëindigd, dat er geld is vrijgekomen, maar dat dat door loonbeslag voor de betaling van andere schulden is gebruikt. [eiseres] heeft echter al vanaf februari 2017 om terugbetaling gevraagd en het werd haar ook steeds toegezegd dat het “binnenkort” zou komen. Gelet daarop kan zij het bedrag nu in redelijkheid opeisen, zoals zij heeft gedaan in de brief van 17 maart 2021. De wettelijke rente is eveneens toewijsbaar vanaf 28 april 2021 (zes weken na 17 maart 2021).
5.3.
[eiseres] maakt verder nog aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking
,nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW aan [gedaagde] is gestuurd. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij (grotendeels) ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 april 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 121,39;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 622,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter