3.3.Kinderbijdrage
3.3.1.Op grond van artikel 3 sub b van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) is de rechtbank bevoegd ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage, aangezien de woonplaats van de onderhoudsgerechtigde in Nederland is.
3.3.2.Ingevolge artikel 15 Alimentatieverordening in samenhang met artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is Nederlands recht van toepassing, omdat de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
wijziging van omstandigheden
3.3.3.Op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
3.3.4.De moeder heeft gesteld dat bij de afspraken omtrent de kinderbijdrage rekening is gehouden met het feit dat de moeder in de echtelijke woning woonde en dat de vader daar de hypotheeklasten van voldeed. Inmiddels is deze situatie gewijzigd, waardoor de moeder dient te worden ontvangen in haar verzoek.
3.3.5.De rechtbank stelt vast dat de overdracht van de voormalig echtelijke woning heeft plaatsgevonden op 17 september 2021. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een – ook al in het ouderschapsplan voorziene – wijziging van omstandigheden in de zin van voornoemd artikel die een herbeoordeling van de onderhoudsverplichting van de vader ten opzichte van de kinderen rechtvaardigt.
3.3.6.Nu uit de stukken blijkt dat de overdracht van de voormalig echtelijke woning op vrijdag 17 september 2021 heeft plaatsgevonden, stelt de rechtbank de ingangsdatum van een eventuele kinderbijdrage uit praktische overwegingen vast op 1 oktober 2021.
De rechtbank rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af.
3.3.7.De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van minderjarigen aan een kinderbijdrage doorgaans de tabel ‘Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ van het NIBUD, die behoort bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport). Uitgangspunt van deze tabel is dat ouders een bepaald percentage van hun gezinsinkomen aan hun kinderen besteden. Naast het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, is het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen een belangrijke factor bij de bepaling van de hoogte van de behoefte. Dit inkomen wordt in de regel gevormd door de middelen die ouder(s) gebruikelijk voorafgaand aan het verbreken van de samenleving ter beschikking stonden, te weten het netto besteedbare gezinsinkomen (NBGI).
3.3.8.Nu er geen stukken zijn overgelegd waaruit het inkomen van partijen blijkt ten tijde van hun feitelijke uiteengaan in 2017, is de rechtbank niet in staat om de behoefte van de kinderen vast te stellen op basis van het toenmalige NBGI. De rechtbank zal daarom volstaan met het berekenen van de draagkracht van partijen en aan de hand daarvan bepalen of er aanleiding bestaat voor een kinderbijdrage. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat het aannemelijk is dat de draagkracht van partijen de beperkende factor is, zodat de vaststelling van de behoefte in zoverre minder relevant is.
3.3.9.Het bedrag aan draagkracht wordt volgens de richtlijn, zoals vermeld in het Tremarapport, vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1000]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1000 aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70. Voor inkomens beneden een NBI van € 1.700,- zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
3.3.10.Het netto besteedbaar inkomen (NBI) bestaat uit het bruto inkomen uit arbeid, uitkering en/of vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking worden genomen. Ook worden hierbij de netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, in aanmerking genomen. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning en de bijtelling vanwege een auto van de zaak. Het NBI wordt vermeerderd met het kindgebonden budget waarop recht bestaat.
De rechtbank hanteert de tarieven 2021-2.
3.3.11.De vader is in loondienst werkzaam bij [B.V.] Omdat de door de vader overgelegde loonspecificaties van december 2020 t/m februari 2021 geen blijk geven van een significante inkomenswijziging ten opzichte van de overgelegde jaaropgave 2020 en de vader thans nog dezelfde baan heeft, zal de rechtbank uitgaan van de overgelegde jaaropgave 2020. Uit deze jaaropgave volgt dat de vader in dat jaar een fiscaal loon had van € 39.383,-. De rechtbank zal daarbij, anders dan de vader, geen rekening houden met een fiscale bijtelling voor een zakelijke auto van € 2.588,- per jaar, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat dit een onbelaste reisvergoeding betreft.
Uitgaande van deze inkomsten en rekening houdend met de aanspraak van de vader op de algemene heffingskorting en arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 2.541,- per maand.
3.3.12.De vader heeft voorts aangevoerd dat bij zijn draagkrachtloos inkomen rekening moet worden gehouden met een maandelijkse aflossing van € 486,- op twee huwelijkse schulden bij ABN Krediet en ICS. De grootste schuld, bij ABN Krediet, betreft een schuld die is aangegaan voor een vakantie van de moeder en voor de lessen Nederlands van de moeder. Daarnaast is sprake van roodstand bij ICS. De rechtbank overweegt als volgt. Bij proces-verbaal van de zitting van 17 augustus 2021 heeft de rechtbank de vader uitdrukkelijk verzocht inzicht te geven in de hoogte van voornoemde schulden. De vader heeft dit niet gedaan. Omdat de moeder nadien onweersproken heeft gesteld dat deze schulden inmiddels zijn afgelost, dan wel dat de vader deze schuld thans kan aflossen met de gerealiseerde overwaarde uit de verkoop van de voormalig echtelijke woning, ziet de rechtbank geen grond om rekening te houden met de maandelijkse aflossingen op deze schulden.
3.3.13.Op grond van de draagkrachtformule bedraagt zijn draagkracht dan € 545,- per maand, te weten € 182,- per kind per maand.
3.3.14.De moeder is in loondienst werkzaam bij [stichting] . Uit de meest recente loonspecificatie van januari 2021 volgt dat de moeder een arbeidsloon verdient van
€ 1.310,- bruto per maand. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met 8% vakantietoeslag en € 138,- bruto per maand eindejaarsuitkering, te weten € 1.656,- per jaar. Naast deze inkomsten houdt de rechtbank rekening met de volgende maandelijkse inhoudingen, die eveneens blijken uit de loonspecificatie van januari 2021: € 91,- ouderdomspensioen en € 5,- PAWW. Verder ontvangt de moeder € 6.634,- aan kindgebonden budget. Uitgaande van deze gegevens en rekening houdend met de aanspraak van de moeder op de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt haar NBI € 2.010 per maand.
3.3.15.Op grond van de draagkrachtformule bedraagt haar draagkracht dan € 285,- per maand, te weten € 95,- per kind per maand.
3.3.16.Aangezien de rechtbank ervan uitgaat dat de behoefte van de kinderen de draagkracht van partijen overstijgt, zal er geen draagkrachtvergelijking worden gemaakt. Partijen worden in dit geval immers geacht hun volledige draagkracht te benutten om zoveel mogelijk in de behoefte van het de kinderen te voorzien.
3.3.17.Op het berekende aandeel dient de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank volgt hierin het Tremarapport, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de overeengekomen zorgregeling, thans omgangsregeling, stelt de rechtbank het percentage vast op 15%. De vader wordt geacht de omgangsafspraken na te komen en dit bedrag minimaal te besteden aan de kinderen bij de uitoefening van zijn zorgtaken. Volgens het Tremarapport wordt de zorgkorting normaliter berekend op basis van de behoefte. Nu de rechtbank de zorgkorting in dit geval niet kan vaststellen aan de hand van de behoefte, zal de zorgkorting worden berekend aan de hand van de totale draagkracht van partijen, te weten € 277,- per kind per maand. Dit betekent dat de zorgkorting € 42,- per kind bedraagt.
3.3.18.Op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert, wordt een uitzondering gemaakt in het geval de draagkracht van partijen gezamenlijk onvoldoende is om in de behoefte van het de kinderen te voorzien. Nu de rechtbank ervan uitgaat dat de draagkracht van partijen onvoldoende is om in de behoefte te voorzien, maar onduidelijk is hoe groot het tekort is, zal de rechtbank in redelijkheid ervan uitgaan dat de vader de helft van de zorgkorting kan verzilveren, te weten € 21,- per kind per maand. De vader moet daarom in de kosten van de kinderen bijdragen met een bedrag van (182 – 21 =) € 161,- per kind per maand.
3.3.19.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vader met ingang van 1 oktober 2021 een kinderbijdrage voor de kinderen van € 161,- per kind per maand aan de moeder moet betalen.
3.3.20.De rechtbank heeft berekeningen gemaakt ten aanzien van de draagkracht van de vader en de moeder. Een exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht.
3.3.21.De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
3.3.22.Het is vaste jurisprudentie dat voor indexering van rechtswege niet de ingangsdatum van de periode waarover alimentatie betaald dient te worden bepalend is, maar de datum waarop de alimentatie is vastgesteld. Per 1 januari na de datum van de beschikking zal voor het eerst van rechtswege de alimentatie worden geïndexeerd.