ECLI:NL:RBNHO:2021:1219

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
8326120 \ CV FORM 20-1676
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en aansprakelijkheid van de vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air Baltic Corporation. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Riga naar Palanga (Litouwen) op 17 oktober 2018. De vlucht van Amsterdam naar Riga vertrok met een vertraging van 20 minuten, waardoor de passagier de aansluitende vlucht miste en uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aankwam. De passagier verzocht compensatie van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004.

De vervoerder betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk restricties op de luchthaven die de luchtverkeersleiding had opgelegd. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De kantonrechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De kantonrechter wees het verzoek van de passagier tot betaling van de hoofdsom toe, evenals de wettelijke rente, maar wees het verzoek om buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten waren gemaakt.

De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van de kosten. De beschikking werd gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8326120 \ CV FORM 20-1676
Uitspraakdatum: 3 februari 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: Claimingo B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Baltic Corporation,
gevestigd te Riga (Letland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
verschenen bij Ingmãrs Puriņš

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 12 februari 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 3 juni 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Riga naar Palanga (Litouwen) op 17 oktober 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Riga is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 januari 2018 tot de datum van betaling;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
4.3.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is – voor zover relevant – vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht 20 minuten later dan gepland is vertrokken vanuit Amsterdam-Schiphol Airport, omdat sprake was van restricties op de luchthaven. De luchtverkeersleiding heeft hierdoor een latere Target Start Up Approval Time (TSAT) opgelegd. Als gevolg hiervan is de vlucht met een vertraging van 18 minuten in Riga aangekomen. De vervoerder heeft geen invloed gehad op de restricties. Er was dan ook sprake van buitengewone omstandigheden, aldus de vervoerder.
4.5.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te beperken. Gesteld nog gebleken is wat de minimale overstaptijd op de luchthaven van Riga is. Niet in geschil is dat de passagier de aansluitende vlucht niet heeft kunnen halen terwijl slechts sprake was van een beperkte vertraging van 18 minuten te Riga. Gelet op de geringe vertraging houdt dit in dat de aangehouden buffer om de aansluitende vlucht te halen onvoldoende was. In beginsel acht de kantonrechter een buffer van minimaal 20 minuten noodzakelijk. Bij een vertraging van 18 minuten moet de passagier dan ook in staat zijn om de aansluitende vlucht te halen. In het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) is immers beslist dat een luchtvaartmaatschappij gehouden is om in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening te houden met het risico op vertraging die het gevolg kan zijn van eventuele buitengewone omstandigheden. Het Hof heeft daarbij aangegeven dat een luchtvaartmaatschappij in een bepaalde reservetijd moet voorzien om de vlucht na afloop van de buitengewone omstandigheden zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder dan ook onvoldoende rekening gehouden met eventuele vertragingen in het reisschema van de passagier.
4.6.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.7.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 27 januari 2018, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.10.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 83,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open