In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air Baltic Corporation. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Riga naar Palanga (Litouwen) op 17 oktober 2018. De vlucht van Amsterdam naar Riga vertrok met een vertraging van 20 minuten, waardoor de passagier de aansluitende vlucht miste en uiteindelijk met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aankwam. De passagier verzocht compensatie van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk restricties op de luchthaven die de luchtverkeersleiding had opgelegd. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De kantonrechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De kantonrechter wees het verzoek van de passagier tot betaling van de hoofdsom toe, evenals de wettelijke rente, maar wees het verzoek om buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten waren gemaakt.
De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van de kosten. De beschikking werd gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.