ECLI:NL:RBNHO:2021:12192

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
310381
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de ontbinding van een koopovereenkomst voor een horecaonderneming en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, eiseres, en een gedaagde over de ontbinding van een koopovereenkomst met betrekking tot een horecaonderneming. Eiseres had op 28 september 2020 een horecaonderneming verkocht aan gedaagde, maar gedaagde heeft de onderneming niet afgenomen en de koopsom niet betaald. Eiseres heeft de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert schadevergoeding van gedaagde. De rechtbank oordeelt dat gedaagde gebonden was aan de koopovereenkomst en deze niet is nagekomen, wat leidt tot een toerekenbare tekortkoming. Eiseres heeft recht op schadevergoeding, die wordt vastgesteld op € 15.750,-, na aftrek van de waarde van achtergehouden goederen. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De reconventionele vordering van gedaagde wordt afgewezen, omdat deze is gebaseerd op dezelfde gronden als het verweer in conventie, dat ongegrond is verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/310381 / HA ZA 20-740
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. T. Spronk te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A. Glijnis te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] gebonden is aan de tussen partijen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot een horecaonderneming. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Omdat [gedaagde] de onderneming niet wilde afnemen, is vervolgens de horecaonderneming met instemming van [gedaagde] overgedragen aan een derde. [eiseres] heeft de koopovereenkomst met [gedaagde] op juiste gronden buitengerechtelijk ontbonden. De rechtbank is van oordeel dan [gedaagde] de gelede schade van [eiseres] moet vergoeden. Dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar vordering is niet gebleken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 november 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in voorwaardelijke reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 27 januari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 5 maart 2021 van [eiseres] met producties 11 en 12;
  • de mondelinge behandeling op 18 maart 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Spronk en Glijnis hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zij hebben overgelegd;
1.2.
Vervolgens is de zaak op de parkeerrol geplaatst. [eiseres] heeft op 6 oktober 2021 verzocht de zaak van de parkeerrol af te halen. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte wijziging eis van [eiseres] met producties 13 en 14;
  • de akte uitlaten procedure en verzoek om (voortzetting) mondelinge behandeling van [gedaagde] met producties 11 tot en met 15;
  • de brief van 21 oktober 2021 van [gedaagde] met producties 16 en 17;
  • de brief van 25 oktober 2021 van [gedaagde] met productie 18;
  • de mondelinge behandeling op 3 november 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een horecaonderneming op het adres [adres] in [plaats] (hierna: de onderneming). In de onderneming werd onder meer “bubble tea” verkocht.
2.2.
[eiseres] heeft de onderneming op 28 september 2020 aan [gedaagde] verkocht. In de schriftelijke koopovereenkomst is voor zover hier van belang vermeld:
“1.1. Koper koopt van verkoper de horecaonderneming die te [plaats] door verkoper wordt gedreven onder de naam ‘ [eiseres] Bubble Tea’(…)
1.2
Het verkochte omvat: overdracht van het huurcontract met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] te [postcode] [plaats] , de goodwill, de handelsnaam, de inventaris en de voorraad conform de aan deze overeenkomst gehechte geparafeerde lijst, de website en rechten op vermelding op sociale media.
1.3
De overdracht van voormelde goederen, zaken en rechten is effectief per 1 oktober 2020.
1.4
Deze koopovereenkomst wordt echter aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat de verhuurder instemt met overdracht van het huurcontract per 1 oktober 2020 (…)
(…)
2.1
De koopsom bedraagt € 25.000 (…).
2.2
Tevens dient koper de bij de verhuurder gestorte waarborgsom van € 4.500 te betalen. (…)
2.3
De koopsom en de onder 2.2 opgenomen verplichtingen dienen uiterlijk één dag voor de thans bepaalde datum van overdracht, zijnde 1 oktober 2020, of een latere datum wanneer deze uit partij-afspraak of uit de werking van artikelen 1.4 en 1.5 voortvloeit, te zijn bijgeschreven. (…)
(…)
3.1
Koper verklaart het verkochte te kopen in de staat waarin het zich bevindt, met alle zichtbare en onzichtbare gebreken (…)
3.2
De werking van de artikelen 7:17 en 7:20 tot en met 7:23 BW is uitgesloten.
3.3
Voorts is ontbinding (…) van de overeenkomst (op grond van art. 6:265 BW) uitgesloten.
3.4
Vernietiging van deze overeenkomst op grond van dwaling (art. 6:228 BW) en de remedie van art. 6:230 lid 2 zijn eveneens uitgesloten.
(…)
3.11
Indien de overdracht van het Verkochte niet plaatsvindt op 1 oktober 2020 maar op een latere datum, krachtens partijafspraak of vanwege het later vervuld worden van de opschortende voorwaarde geformuleerd in artikel 1.4 zal, waar in dit artikel 3 steeds sprake is van peildatum 1 oktober 2020, de latere datum daarvoor in de plaats komen, indien het niet mogelijk is de overdracht dan toch met terugwerkende kracht per 1 oktober 2020 te laten plaatsvinden. Partijen streven echter er wel naar de overdracht zoveel mogelijk per 1 oktober 2020 (eventueel met terugwerkende kracht) te laten plaatsvinden.
Verkoper verklaart aan koper alle inlichtingen te hebben gegeven die redelijkerwijs aan koper dienden te worden gegeven (…)
3.12
Verkoper verklaart aan koper alle inlichtingen te hebben gegeven die redelijkerwijs aan koper dienden te worden gegeven. Koper verklaart alle inlichtingen te hebben gevraagd aan verkoper die hij heeft willen vragen en verklaart dat koper, voor zover hij heeft kunnen nagaan, aan de inlichtingenplicht heeft voldaan.
(…)”
2.3.
Op het moment van sluiten van de koopovereenkomst exploiteerde de heer [xxx] (hierna: [xxx] ) de onderneming. [xxx] zou de onderneming in eerste instantie van [eiseres] kopen, maar dit is niet doorgegaan omdat de verhuurders van het pand niet met indeplaatsstelling akkoord gingen.
2.4.
Partijen en de verhuurders van het pand hebben op 29 september 2020 een overeenkomst tot indeplaatsstelling van [gedaagde] als huurder ondertekend.
2.5.
Op 1 oktober 2020 bleek dat [xxx] de winkel van de onderneming niet had verlaten.
2.6.
Op 7 oktober 2020 heeft [gedaagde] samengevat aan [eiseres] geschreven dat [eiseres] de koopovereenkomst niet is nagekomen doordat zij de onderneming niet tijdig heeft geleverd. [gedaagde] heeft [eiseres] 14 dagen de tijd gegeven om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen, en heeft aangekondigd dat hij de koopovereenkomst als ontbonden beschouwt als dit niet gebeurt.
2.7.
Per e-mail van 13 oktober 2020, 8:27 uur heeft [gedaagde] aan [eiseres] geschreven dat hij er bij het aangaan van de koopovereenkomst van uitging dat het geschil tussen [eiseres] en [xxx] was opgelost en dat hij de onderneming per 1 oktober 2020 zou kunnen overnemen. Omdat dit niet het geval is en [xxx] de onderneming heeft leeggehaald, wil [gedaagde] van de koop afzien.
2.8.
Per e-mail van 13 oktober 2020, 14:51 uur heeft [eiseres] samengevat aan [gedaagde] geschreven dat die dag een zitting heeft plaatsgevonden in een kort geding tussen haar en [xxx] en dat [eiseres] de onderneming met de gehele inventaris op 21 oktober 2020 aan [gedaagde] kan overdragen.
2.9.
Op 21 oktober 2020 heeft de advocaat van [eiseres] aan [gedaagde] geschreven dat [xxx] de inventaris van de onderneming heeft teruggeplaatst, dat [eiseres] in staat is om te leveren en dat zij [gedaagde] aan de koopovereenkomst houdt.
2.10.
Op 22 juni 2020 heeft de advocaat van [eiseres] aan [gedaagde] geschreven dat ervan wordt uitgegaan dat [gedaagde] geen rechten meer op de onderneming wil doen gelden en dat [eiseres] zichzelf bevoegd acht om de winkel aan een derde te verkopen en te leveren. [gedaagde] mag hieruit niet afleiden dat enig recht door [eiseres] jegens [gedaagde] wordt prijsgegeven.
2.11.
[gedaagde] heeft de onderneming niet afgenomen en de koopsom niet betaald. Op 29 juni 2021 heeft er een bespreking tussen [eiseres] , [gedaagde] , de heer [yyy] (makelaar) en de heer [zzz] (hierna: [zzz] ) plaatsgevonden. [eiseres] heeft met instemming van [gedaagde] een koopovereenkomst gesloten met [zzz] . De onderneming is voor een koopsom van € 7.500,- overgedragen aan [zzz] .
2.12.
Bij brief van 29 juni 2021 heeft de advocaat van [eiseres] aan [gedaagde] samengevat geschreven dat [eiseres] de koopovereenkomst ontbindt en/of de vordering tot nakoming van de koopovereenkomst omzet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.

3.De vordering en het verweer

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
I. tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 17.500,- in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, daarover vanaf 30 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.070,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Oorspronkelijk vorderde [eiseres] nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst in die zin dat [gedaagde] € 29.500,- aan [eiseres] diende te betalen. Daarna heeft [eiseres] alsnog een koper, [zzz] , gevonden voor een deel van de onderneming. Die koper betaalt daar € 7.500,- voor. [eiseres] legt daarom niet langer nakoming van de koopovereenkomst aan haar vordering ten grondslag, maar de schadevergoeding wegens de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
Onder de voorwaarde dat de rechtbank zal oordelen dat [gedaagde] enig bedrag aan [eiseres] verschuldigd is, vordert [gedaagde] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de als productie 3 overgelegde koopovereenkomst, die op 28 september 2020 door [eiseres] en [gedaagde] getekend is, rechtsgeldig vernietigd en/of ontbonden is, alsmede te bepalen dat de heer [gedaagde] niets aan [eiseres] verschuldigd is, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen beslissing zal nemen;
II. voor zover de rechtbank zal oordelen dat de koopovereenkomst nog niet ontbonden en/of vernietigd is, de koopovereenkomst zal vernietigen, respectievelijk met terugwerkende kracht zal ontbinden en zal bepalen dat [gedaagde] niets aan [eiseres] verschuldigd is, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen beslissing zal nemen;
III. [eiseres] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, bij gebreke van betaling binnen 14 dagen te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[eiseres] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
De vof
4.1.
[gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat de vennootschap onder firma (vof) op 20 oktober 2020, voor dagvaarding, is opgeheven en opgehouden te bestaan.
[eiseres] betwist dit. De vof is uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel in verband met de overdracht van de onderneming aan [gedaagde] . De vof is echter niet ontbonden.
De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de vof is ontbonden. De uitschrijving uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is enkel een administratieve kwestie. [eiseres] is daarom ontvankelijk in haar vorderingen.
Het oorspronkelijke verweer van [gedaagde]
4.2.
De rechtbank ziet aanleiding eerst in te gaan op het verweer van [gedaagde] op de oorspronkelijke grondslag van de vordering van [eiseres] , nakoming van de koopovereenkomst.
4.3.
Volgens [gedaagde] was hij niet verplicht de koopovereenkomst na te komen. Vrijwel direct na het sluiten van de koopovereenkomst werd hem duidelijk dat [eiseres] niet in staat was om de onderneming aan hem te leveren, omdat [xxx] de onderneming had verbouwd, leeggehaald en aan de overkant van de straat had voortgezet. Partijen waren overeengekomen dat [eiseres] op 1 oktober 2020 de onderneming (“going concern”) aan [gedaagde] zou overdragen. Dit was een fatale termijn, zodat nakoming daarna blijvend onmogelijk is geworden en [eiseres] in verzuim is geraakt (artikel 6:80 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek [BW]). [gedaagde] was gerechtigd om nakoming te weigeren en heeft zijn betalingsverplichting terecht opgeschort. [gedaagde] heeft vervolgens de koopovereenkomst ontbonden, althans vernietigd, omdat sprake is van dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden, althans van onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW). Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] opzettelijk verzwegen dat [xxx] over de sleutels van de onderneming beschikte en zijn medewerking aan de verkoop aan [gedaagde] niet wilde verlenen. [eiseres] heeft de jonge en onervaren [gedaagde] tot het sluiten van de overeenkomst bewogen zonder deze omstandigheden te vermelden.
Het is volgens [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] zich op de artikelen 3.2 tot en met 3.5 van de koopovereenkomst beroept (artikel 6:248 lid 2 BW).
4.4.
Het beroep van [gedaagde] op vernietiging van de koopovereenkomst wegens bedrog/misbruik van omstandigheden faalt. Tijdens de eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft [gedaagde] immers verklaard dat hij bij het ondertekenen van de koopovereenkomst wist dat [xxx] toen nog beschikte over de sleutels van de onderneming en dat er op dat moment van een geschil tussen [eiseres] en [xxx] nog geen sprake was. In dat licht bezien lag op de weg van [gedaagde] om nader te onderbouwen welke feiten [eiseres] bij het sluiten van de koopovereenkomst opzettelijk voor hem heeft verzwegen dan wel waarom zij misbruik heeft gemaakt van omstandigheden in de zin van artikel 3:44 BW.
4.5.
Dan het beroep van [gedaagde] op de tekortkoming van [eiseres] om de onderneming aan [gedaagde] te leveren en het beroep van [gedaagde] op dwaling. [eiseres] heeft daartegenin gebracht dat de mogelijkheid van ontbinding van de overeenkomst en van vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling in de koopovereenkomst zijn uitgesloten (de artikelen 3.2 - 3.4 van de koopovereenkomst).
Volgens [gedaagde] is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] zich op de artikelen 3.2 - 3.4 van de koopovereenkomst beroept. [gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat hij zeer jong en onervaren is en dat hij bij het sluiten van de koopovereenkomst niet door een deskundige is bijgestaan. [eiseres] heeft de koopovereenkomst op 28 september 2020 onder zijn neus geduwd. Zij heeft haar informatieverplichting van artikel 3.12 van de koopovereenkomst geschonden door [gedaagde] niet te informeren over de weigerachtige houding van [xxx] en over het feit dat [xxx] een sleutel van de onderneming had.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat partijen in de koopovereenkomst (de artikelen 3.2 - 3.4) hebben afgesproken, kort gezegd, dat [gedaagde] zich niet kan beroepen op tekortkomingen van [eiseres] in de nakoming van haar verplichtingen, de koopovereenkomst niet kan ontbinden en geen beroep kan doen op dwaling. Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter moet bij de toepassing van dit artikel de nodige terughoudendheid in acht nemen. Het antwoord op de vraag of het beroep op een beding in een overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hangt af van de waardering van diverse omstandigheden, zoals de omstandigheid dat het gaat om een beding in algemene voorwaarden, de aard en de overige inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de wederzijds kenbare belangen van partijen en hun maatschappelijke positie en onderlinge verhouding (HR 25 april 1986, NJ 1986, 714). Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet op grond van het bepaalde in artikel 3:12 BW rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken.
4.7.
Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] zich beroept op de artikelen 3.2 - 3.4 van de koopovereenkomst. Vast staat dat [gedaagde] het concept van de koopovereenkomst al op 7 juli 2020 heeft ontvangen. Hij heeft vervolgens voldoende tijd gehad om hierover na te denken en juridisch advies in te winnen. Dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan, komt voor zijn eigen risico. Verder staat vast dat [gedaagde] zelf al contact had met [xxx] en in elk geval wist dat [xxx] kort voor het sluiten van de koopovereenkomst de onderneming nog exploiteerde. Dat er ten tijde van het ondertekenen van de koopovereenkomst een geschil was tussen [xxx] en [eiseres] , is niet gebleken. Verder heeft [eiseres] , nadat bleek dat [xxx] de onderneming niet had verlaten, door het aanspannen van een kort-geding tegen [xxx] alsnog geprobeerd [xxx] uit (de winkel van) de onderneming te krijgen. Het is daarom niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] zich op de artikelen 3.2 - 3.4 beroept. Dit betekent dat het beroep van [gedaagde] op ontbinding van de koopovereenkomst en de vernietiging daarvan wegens dwaling faalt.
4.8.
[gedaagde] beroept zich tot slot op ontbinding van de koopovereenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW), onder meer omdat hij niet heeft kunnen voorzien dat [xxx] de onderneming zou leeghalen en de exploitatie elders zou voortzetten. [eiseres] dit heeft verzwegen. [eiseres] betwist dat [gedaagde] een beroep op onvoorziene omstandigheden toekomt.
Volgens artikel 6:258 BW kan de rechter op vordering van een van partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden die van zulke aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Voor de toepassing van artikel 6:258 BW geldt een hoge drempel. [gedaagde] heeft daarvoor onvoldoende gesteld. Weliswaar wist hij niet dat [xxx] de winkel van de onderneming zou leeghalen en aan de overkant van de straat de exploitatie zou voortzetten, maar datzelfde geldt voor [eiseres] . Ook zij wist dat niet. Nu partijen in de koopovereenkomst (vrijwel) alle risico’s aan de zijde van [gedaagde] hebben gelegd, ziet de rechtbank niet in waarom dit risico voor rekening van [eiseres] zou moeten komen.
4.9.
Gezien het voorgaande was [gedaagde] aan de koopovereenkomst gebonden en moest hij die nakomen.
Het geschil na de verkoop van de onderneming aan [zzz]
4.10.
Nadat [gedaagde] weigerde de onderneming af te nemen, is een deel daarvan met instemming van [gedaagde] aan [zzz] geleverd voor een koopsom van € 7.500,-. Vervolgens heeft [eiseres] bij brief van 29 juni 2021 de koopovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden. [eiseres] maakt nu aanspraak gemaakt op vergoeding van haar schade.
Toezegging [eiseres] ?
4.11.
[gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat [eiseres] niets meer van hem te vorderen heeft. De heer [vennoot] (hierna: [vennoot] ), vennoot van [eiseres] , heeft onder meer tijdens de bespreking op 29 juni 2021 bevestigd dat onderhavige procedure zou worden ingetrokken, dan wel dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben. Ter onderbouwing van die stelling heeft [gedaagde] diverse verklaringen in het geding gebracht. [gedaagde] was enkel akkoord met de overdracht van de onderneming aan [zzz] als de onderhavige procedure zou worden ingetrokken, zo betoogt hij.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen [gedaagde] ter onderbouwing van zijn stelling heeft aangevoerd, niet kan worden geconcludeerd dat partijen zijn overeengekomen of [eiseres] heeft toegezegd dat zij de onderhavige procedure zou intrekken. Daartoe overweegt de rechtbank dat [eiseres] steeds aanspraak heeft gemaakt op betaling van de koopprijs en dat de advocaat van [eiseres] nog per e-mail van 22 juni 2021 aan de advocaat van [gedaagde] meedeelde dat [eiseres] bij verkoop van de onderneming aan een derde geen afstand doet van enig recht jegens [gedaagde] .
4.13.
Vervolgens heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden waarvan [gedaagde] de geluidsopname heeft overgelegd. Dat gesprek werd gevoerd tussen [xxx] en [vennoot] . [gedaagde] was aan de zijde van [xxx] aanwezig. Tijdens dat telefoongesprek is gesproken over een bedrag van € 17.500,-. [vennoot] heeft daarover meegedeeld, kort gezegd, dat niet te weten. Uit de wijze waarop het gesprek vervolgens is verlopen, kan de rechtbank (die de geluidsopname heeft beluisterd) niets anders afleiden dan dat [xxx] probeert [vennoot] te ontlokken dat het met de
€ 7.500 die [zzz] zou betalen voor de onderneming (en het overnemen van de huur van de winkel) voor iedereen klaar zou zijn. Weliswaar heeft [vennoot] daarop gezegd “Ja precies”, maar uit zijn woorden kan en mocht [gedaagde] , gelet op het verloop van het gesprek, niet afleiden dat [vennoot] / [eiseres] bedoelde afstand te doen van verdere schadevergoeding
4.14.
Op 29 juni 2021 heeft in de winkel een gesprek plaatsgevonden waarbij, onder meer, [vennoot] , [gedaagde] en makelaar [yyy] aanwezig waren. Tijdens dat gesprek zou [vennoot] hebben bevestigd dat [eiseres] niets meer van [gedaagde] zou vorderen. [gedaagde] heeft toen zijn advocaat gebeld en [vennoot] zou ook aan de advocaat hebben bevestigd dat [eiseres] niets meer van [gedaagde] zou vorderen. [vennoot] betwist dit gezegd te hebben. Zelfs als [vennoot] dit toegezegd zou hebben, lag het op de weg van de advocaat van [gedaagde] om hierover navraag te doen bij en bevestiging te krijgen van de advocaat van [eiseres] , zoals hij ook heeft gedaan. Die bevestiging heeft de advocaat van [gedaagde] niet gekregen. Integendeel, in de e-mailwisseling van 29 juni 2021 tussen de beide advocaten betwist de advocaat van [eiseres] dat een dergelijke toezegging is gedaan.
4.15.
Dat [gedaagde] er zelf ook niet van uit ging dat [vennoot] heeft toegezegd te stoppen met de procedure of niets meer van [gedaagde] te vorderen, blijkt uit de appwisseling van na de bespreking op 29 juni 2021 (productie 14 van [gedaagde] ). Hieruit blijkt dat er nog discussie was over het wel of niet voortzetten van de procedure. Die discussie is niet te rijmen met de stelling van [gedaagde] dat [vennoot] zou hebben toegezegd dat de procedure zou eindigen of dat [eiseres] aanvullend niets meer van [gedaagde] zou vorderen.
Ontbinding koopovereenkomst en schadevergoeding
4.16.
Na de verkoop van een deel van de onderneming aan [zzz] heeft [eiseres] de koopovereenkomst met [gedaagde] ontbonden wegens de tekortkoming van [gedaagde] . Hiervoor onder 4.9 is al geconcludeerd dat [gedaagde] gebonden was aan de koopovereenkomst. Dat hij die niet is nagekomen, is te beschouwen als toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] . Omdat [gedaagde] ook in verzuim was, was [eiseres] gerechtigd de koopovereenkomst te ontbinden. [eiseres] heeft ook recht op vergoeding van de schade die zij door de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] heeft geleden.
4.17.
Volgens [eiseres] bestaat haar schade uit het verschil tussen de door [eiseres] uiteindelijk gerealiseerde koopprijs en het bedrag dat zij met [gedaagde] was overeengekomen (€ 25.000,- minus € 7.500,-), derhalve een bedrag van € 17.500,-.
4.18.
[gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat [eiseres] een vriezer van € 7.000,- en een koffiezetapparaat van € 5.000,- heeft achtergehouden en dat die bedragen op de begrote schade in mindering moeten komen. [eiseres] heeft betwist dat de vriezer en het koffiezetapparaat een dergelijke waarde vertegenwoordigen. Tijdens de tweede mondelinge behandeling heeft [eiseres] de straatwaarde van de apparaten tezamen geschat op hooguit € 1.750,-. Omdat [gedaagde] de door hem gestelde waarden van de vriezer en het koffiezetapparaat verder niet heeft onderbouwd en de door [eiseres] gestelde waarde niet gemotiveerd heeft betwist, gaat de rechtbank uit van een waarde van € 1.750,-. Hieruit volgt dat de totale schade van [eiseres] € 15.750,- (€ 17.500,- - € 1.750,-) bedraagt.
4.19.
Met de betaling is [gedaagde] in verzuim zodat hij ook wettelijke handelsrente over de hoofdsom en door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten verschuldigd is. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen in overeenstemming met het daarvoor bij het toewijsbare bedrag geldende tarief worden toegewezen tot een bedrag van € 932,50. Het meerdere zal worden afgewezen.
4.20.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat €
2.523,50(3,5 punt × tarief € 721,00)
Totaal € 4.677,46
4.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar op de wijze als in de beslissing is vermeld
in (voorwaardelijke) reconventie
4.22.
De reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] enig bedrag aan [eiseres] verschuldigd is. Deze voorwaarde is vervuld. Echter, de grondslag van de vorderingen in reconventie is identiek aan het verweer dat [gedaagde] in conventie heeft gevoerd en welk verweer ongegrond is.
4.23.
Gelet op wat hiervoor in conventie is overwogen, zal de vordering in reconventie worden afgewezen.
4.24.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op nihil, omdat het debat in reconventie vrijwel geheel samenvalt met dat in conventie en [eiseres] geen conclusie van antwoord in reconventie heeft genomen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 15.750,- (vijftienduizend zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 30 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 932,50 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 4.677,46,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vordering af,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: DdD