In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van Amsterdam naar Vancouver met een tussenstop in Frankfurt op 3 mei 2019. De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, met vluchtnummer LH989, was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Vancouver misten en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming arriveerden. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging van vluchten.
De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een wijziging in de slottijd van de vlucht door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de passagiers niet kon slagen, omdat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de vertraging.
De kantonrechter wees de vordering van de passagiers af en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. Dit vonnis is uitgesproken op 22 december 2021 door kantonrechter S.N. Schipper in Haarlem.