ECLI:NL:RBNHO:2021:12451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
C/15/320442 / JU RK 21-1748
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige na gedeeltelijke aanhouding van het verzoek

Op 21 december 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de beschikking gegeven na een mondelinge behandeling met gesloten deuren, waarbij de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I.M. Thieme, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) aanwezig waren. De GI had verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een pleegzorgvoorziening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing eerder zijn verlengd, maar dat de behandeling van het verzoek voor het overige was aangehouden. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontwikkeling van [minderjarige] in het pleeggezin en de rol van de moeder. De moeder heeft aangegeven dat zij hard heeft gewerkt aan haar situatie, maar de rechtbank concludeert dat er nog onvoldoende erkenning is van de gevoelens en ervaringen van [minderjarige] door de moeder. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de moeder slachtoffer is van de Toeslagenaffaire, maar dat dit niet afdoet aan de noodzaak van een veilige omgeving voor [minderjarige].

Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van tien maanden, tot 16 november 2022. De kinderrechter heeft daarbij benadrukt dat de GI de omgangsregeling met de moeder moet uitbreiden zodra dit in het belang van [minderjarige] verantwoord is. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is schriftelijk vastgesteld op 11 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/320442 / JU RK 21-1748
Datum uitspraak: 21 december 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats],
hierna te noemen: [minderjarige]
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[moeder]
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats],
advocaat: mr. I.M. Thieme, kantoorhoudende te Zaandam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 5 november 2021, en de daarin vermelde stukken;
- de e-mail, met bijlagen, van de GI van 6 december 2021.
1.2.
Op 21 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. I.M. Thieme;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI].

2.De verdere beoordeling

2.1.
De GI heeft op 6 september 2021 verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.
2.2.
Bij de beschikking van 5 november 2021 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd, beiden met ingang van 16 november 2021 tot 16 januari 2021. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden omdat de GI, mede door het vertrek van de gezinsmanager, ter zitting geen vragen kon beantwoorden over de meest recente ontwikkelingen, zoals hoe het [minderjarige] vergaat in het pleeggezin, over de inhoud van het (niet overgelegde) verslag van het KJTC van 6 september 2021, de omgang van [minderjarige] met de moeder, de eventuele rol van de vader van [minderjarige] in het leven van de minderjarige en de actuele stand van zaken ten aanzien van aanstelling van een vaste gezinsmanager en het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar gezagsbeëindiging.
2.3.
Op 30 november 2021 zijn de nieuwe gezinsmanagers gestart.
2.4.
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat [minderjarige] steeds meer haar draai vindt in het pleeggezin waar ze verblijft en dat ze nu om de week therapie krijgt. De pleegmoeder beschrijft haar als vrolijk. Ze laat steeds meer van zichzelf zien en zegt steeds meer wat ze wil. Het gaat ook goed op school en ze is gek op skiën. [minderjarige] heeft op maandag uit school tot 18.30 uur begeleide omgang met haar moeder. Die contactmomenten gaan steeds beter omdat moeder de suggesties oppikt door niet meer negatief te praten over het pleeggezin. De GI zal evalueren of de bezoeken kunnen worden uitgebreid. De vader heeft ook omgang met [minderjarige] Hij ziet haar ongeveer een keer in de drie weken op woensdagmiddag. De vader geeft aan dat hij contact wil met [minderjarige] , maar geen rol ziet voor zichzelf als opvoeder. De GI handhaaft het verzoek; de GI is nog steeds van mening dat het perspectief van [minderjarige] bij het pleegezin ligt. Dit heeft er met name mee te maken dat het de moeder niet lukt om voldoende erkenning voor de gevoelens en belevenissen (herbelevingen en angsten) van [minderjarige] te geven. De GI zal binnenkort de Raad verzoeken te onderzoeken of gezagsbeëindiging aan de orde is. Naar verwachting zal met dat onderzoek en de behandeling ter zitting van een eventueel verzoek tot gezagsbeëindiging door de rechtbank acht manden in beslag nemen.
2.5.
De moeder is het er niet mee eens dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij haar zou liggen. Wel is ze blij dat de Raad voor de Kinderbescherming dit gaat onderzoeken, want de moeder ervaart de GI als vooringenomen. Ze heeft het gevoel dat ze in de ogen van de GI niks goed kan doen. Zo kreeg ze het verwijt dat ze emotioneel werd tijdens een bezoek aan [minderjarige] , terwijl ze van de begeleider van ZIJN vijf minuten voor het einde van het omgangsmoment te horen kreeg dat het omgangsmoment van vrijdag naar maandag zou worden verplaatst, en zo dat de moeder daardoor een week omgang zou missen. De begeleider had dit op een ander moment met de moeder moeten bespreken, en niet in bijzijn van [minderjarige] Ook kreeg de moeder het verwijt dat ze niet wilde meewerken aan de aanvraag voor een ID-kaart voor [minderjarige] , terwijl ze de GI hierover niet kon bereiken. Uiteindelijk heeft ze het zelf geregeld. De moeder voert geen verweer tegen de ondertoezichtstelling, maar heeft moeite met de uithuisplaatsing. Ze heeft snoeihard gewerkt aan alle punten die ze moest verbeteren. Er wordt ook een positieve lijn gezien, maar iedere keer worden haar kleine dingen tegengeworpen en wordt niet gekeken of [minderjarige] weer terug naar huis kan. Het oordeel dat [minderjarige] niet meer terug zou kunnen naar de moeder was al in kannen en kruiken voordat de moeder kans heeft gehad om aan zichzelf te werken. Dat er veel dingen mis zijn gegaan omdat de moeder slachtoffer is van de Toeslagenaffaire, wordt door de gezinsmanager betwijfeld en gebagatelliseerd. De nieuwe gezinsmanagers zetten deze lijn door en de moeder wordt steeds verder buiten spel gezet. De moeder ziet dat het goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin, maar ziet geen gronden voor een uithuisplaatsing meer. Dat de moeder een andere visie heeft op het feitenverloop dan de GI, betekent niet dat ze kan niet invoelen hoe het voor [minderjarige] is geweest.
2.6.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat uit een onveilige thuissituatie bij de moeder, die al geruime tijd bestaat. De moeder is ondanks haar inspanningen langere tijd niet in staat gebleken om een veilige thuissituatie te bieden voor [minderjarige] vertoont signalen die duiden op langdurige verwaarlozing en lijkt nu eindelijk, in het pleeggezin, een stabiele en veilige omgeving te hebben gevonden om traumatherapie aan te kunnen gaan. Het is van groot belang dat zij deze behandeling in een veilige en stabiele omgeving kan blijven volgen en afronden.
De moeder geeft aan dat zij aan alle voorwaarden heeft voldaan om [minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden, maar uit de stukken en de toelichting daarop maakt de rechtbank op dat nog onvoldoende gezien wordt dat de moeder de gevoelens en belevenissen van [minderjarige] kan erkennen en daarnaar handelen. Dat geen van de gezinsmanagers de moeder een kans heeft gegeven om te laten zien dat zij een goede moeder voor [minderjarige] kan zijn, is niet gebleken, zeker niet omdat de gezinsmanagers zich mede baseren op rapportages van de hulpverlening.
Het is en blijft voor [minderjarige] van essentieel belang dat de moeder invoelt en erkent wat het voor [minderjarige] heeft betekend dat zij jarenlang onder invloed is geweest van medicatie, met alle gevolgen van dien. Daarnaast is nodig dat de moeder steeds handelt in het belang van [minderjarige] Dat kan zij doen door bijvoorbeeld niet haar frustraties over de pleegmoeder met [minderjarige] te delen – zoals zij blijkens de rapportage wel gedaan heeft - en door voortvarend mee te werken aan de aanvraag van een ID kaart voor [minderjarige] , nodig voor het starten van therapie. Ook dat blijkt niet soepel te zijn verlopen. Dit zijn belangrijke voorwaarden om [minderjarige] de veiligheid te bieden die zij eerder zo gemist heeft.
2.7.
Tevens blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is tot nog toe onvoldoende effect heeft gehad. Dat betekent zeker niet dat haar een verwijt wordt gemaakt. De moeder heeft inmiddels een aantal praktische zaken beter geregeld. Zij is druk bezig met de schuldenafwikkeling in het kader van de Toeslagenaffaire waarvan zij een van de gedupeerden is. Dat alles vraagt ongetwijfeld heel veel van haar. Al deze inspanningen nemen niet weg dat het effect van de hulpverlening voor nu onvoldoende is voor een veilige thuisplaatsing van [minderjarige]
2.8.
Ten slotte wordt, in afwachting van de uitkomsten en de gevolgen van een eventueel onderzoek naar gezagsbeëindiging, in deze procedure nog uitgegaan van de mogelijkheid dat de moeder binnen een gelet op de persoon en ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en dat ook de uithuisplaatsing van [minderjarige] nog noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding en dat voldaan is aan de wettelijke criteria daarvan.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van tien maanden.
De rechtbank merkt nog op dat - nu uit de rapportage valt op te maken dat [minderjarige] recentelijk positiever reageert op de omgang met de moeder - van de GI mag worden verwacht dat zij de omgangsregeling uitbreidt zodra dat in het belang van [minderjarige] verantwoord is.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[minderjarige]tot 16 november 2022;
3.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg tot 16 november 2022;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021 door mr. E.L. Grosheide in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 11 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.