ECLI:NL:RBNHO:2021:12649

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
8942392 \ CV FORM 20-10918
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en TAP Air Portugal, de vervoerder. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Salvador, Brazilië, met een tussenstop in Lissabon op 29 december 2018. De vlucht van Amsterdam naar Lissabon, met vluchtnummer TP673, werd met vertraging uitgevoerd, waardoor de passagier de aansluitende vlucht naar Salvador miste en uiteindelijk meer dan 24 uur later op de eindbestemming aankwam. De passagier verzocht compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een besluit van het luchtverkeersbeheer.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming was aangekomen, wat op grond van de Verordening in beginsel recht geeft op compensatie. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe, inclusief de wettelijke rente en een deel van de buitengerechtelijke incassokosten, maar wees het verzoek om rente over de buitengerechtelijke kosten af. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, aangezien de vervoerder ongelijk kreeg. De beschikking werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8942392 \ CV FORM 20-10918
Uitspraakdatum: 29 december 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 24 december 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 25 maart 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Lisboa Airport, Lissabon naar Luis E. Magalhaes, Salvador, Brazilië op 29 december 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lissabon, met vluchtnummer TP673, hierna: de vlucht, is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan 24 uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50, subsidiair € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Hij voert daartoe aan dat de vertraging werd veroorzaakt door een besluit van het luchtverkeersbeheer. Luchtverkeersbeheer heeft zowel aan vlucht TP673 als de voorafgaande vlucht (TP674) ATFM SLOT restricties opgelegd, die zijn aan te merken als buitengewone omstandigheden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder betoogt dat vluchten TP674 en TP673 op 29 december 2018 onderdeel uitmaken van de rotatievlucht Lissabon-Amsterdam-Lissabon en door hetzelfde toestel werden uitgevoerd, toestel CSTNR. Vlucht TP674 stond gepland om 08:35 uur lokale tijd te vertrekken. Als gevolg van een opgelegde ATFM slot restrictie (met vertragingscode 81) is de vlucht 5 minuten later dan gepland vertrokken en 19 minuten later dan gepland aangekomen. Vlucht TP673 werd vervolgens enerzijds vertraagd door de vertraagde aankomst van de voorafgaande vlucht (vertragingscode 93) en anderzijds omdat ook deze vlucht te maken kreeg met een restrictie (met vertragingscode 82). Hierdoor werd de vlucht met nog 44 minuten vertraagd. Uiteindelijk vertrok vlucht TP673 om 14:29 uur lokale tijd met een vertraging van 49 minuten uit Amsterdam. De vlucht landde met een vertraging van 31 minuten om 16:11 uur lokale tijd in Lissabon.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat een slot opgelegd door luchtverkeersbeheer een buitengewone omstandigheid kan vormen. Daarbij is van belang dat een luchtvaartmaatschappij bij het opleggen van een slot niet de mogelijkheid heeft om zelf te beslissen dat het betreffende vliegtuig eerder vertrekt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de luchtverkeersleiding voorafgaand aan het vertrek van vlucht TP674 een nieuw slot heeft opgelegd vanwege capaciteitsproblemen op de route en vervolgens aan de onderhavige vlucht vanwege een capaciteitsreductie. Anders dan de passagier is de kantonrechter van oordeel dat vertraging ontstaan door het opleggen van een nieuwe slot kan doorwerken op een opvolgende vlucht. Uit het vluchtrapport van vlucht TP673 volgt immers dat een deel van de vertraging is ontstaan vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht. De passagier stelt verder nog dat geen sprake was van een langdurige vertraging in de zin van de Verordening door het intrekken van het slot aangezien de vertraging minder dan drie uur was. De kantonrechter gaat hieraan voorbij aangezien de vertraging op de eindbestemming leidend is. Niet in geschil is dat de passagier met een langdurige vertraging op de eindbestemming is aangekomen De genoemde omstandigheden zijn dan ook aan te merken als buitengewone omstandigheden.
4.6.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht.
4.7.
De passagier stelt dat de minimale connectietijd voor de onderhavige vlucht 60 minuten bedraagt terwijl de gehanteerde connectietijd 50 minuten is, zodat de passagier bij voorbaat de aansluitende vlucht niet meer kon halen. De vervoerder voert hiertegenover aan dat de standaard minimale connectietijd tussen internationale vluchten in Lissabon voor veel vluchten 60 minuten is, maar dat voor de overstap te Lissabon van vlucht TP673 vanuit Amsterdam-Schiphol Airport op vlucht TP29 naar Salvador een specifieke afwijkende minimale connectietijd van 50 minuten van toepassing is, en beroept zich op een uitdraai die volgens de vervoerder uit Amadeus afkomstig is (productie 7 bij het verweerschrift). De kantonrechter kan hieruit zonder nadere toelichting en zonder dat de bron hieruit duidelijk wordt echter niet opmaken dat voor de onderhavige vlucht slechts een minimale overstaptijd van 50 minuten in acht dient te worden genomen. De vervoerder heeft de stelling van de passagier dan ook onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het wordt er dan ook voor gehouden dat de vervoerder bij de planning onvoldoende overstaptijd in acht heeft genomen, zodat de passagier de overstap ook zonder vertraging niet kon halen. Nu niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagier te voorkomen wordt de vordering op grond van artikel 7 van de Verordening toegewezen.
4.8.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 108,90 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 13 mei 2019, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.11.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 29 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open