ECLI:NL:RBNHO:2021:12689

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
8623071 CV EXPL 20-5628
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na annulering van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens de annulering van hun vlucht HV6523 van Eindhoven naar Stockholm op 17 juni 2018. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De vervoerder, Transavia, heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een staking van de Franse luchtverkeersleiding en een stroomstoring op de luchthaven van Eindhoven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht inderdaad geannuleerd was, maar dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had getroffen om de annulering te voorkomen. De passagiers hebben gesteld dat de vlucht nog had kunnen vertrekken voor de sluitingstijd van de luchthaven, en dat de vervoerder hen eerder had kunnen omboeken naar een alternatieve vlucht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de passagiers recht hebben op compensatie. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen, omdat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De passagiers zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8623071 CV EXPL 20-5628
Uitspraakdatum: 1 december 2021
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos en mr. R. Kuilman (Aviclaim)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Reevers

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 16 juni 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 14 juli 2021 is een tussenvonnis gewezen waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
1.4.
De vervoerder heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aanvullende producties in het geding gebracht.
1.5.
Op 4 november 2021 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht, waarna vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 17 juni 2018 diende te vervoeren van Eindhoven naar Stockholm (Zweden) met vlucht HV6523, hierna: de vlucht.
2.2.
Volgens de planning zou de vlucht om 18:30 uur lokale tijd vertrekken uit Eindhoven en om 20:30 uur lokale tijd in Stockholm arriveren. De vlucht is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht en zijn vervolgens per bus vervoerd naar Amsterdam om vanuit de luchthaven Amsterdam (Schiphol) op 18 juni 2018 te vliegen naar de eindbestemming Stockholm, alwaar de passagiers zijn aangekomen om 14:30 uur lokale tijd, aldus met een vertraging van 18 uur ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2018, althans vanaf de datum van ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 187,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2018, althans vanaf de datum van ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van het vonnis en betaling van de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier. Nu de passagiers sub 2 en 3 de vlucht zouden maken met hun twee minderjarige kinderen (Borre Rex Bakker en Noor Ariel Bakker) vorderen de passagiers in totaal vijf keer een bedrag van € 250,00. De vorderingen van de minderjarige kinderen hebben de passagiers sub 2 en 3 door middel van een cessieakte overgedragen aan zichzelf. Van deze cessie is mededeling gedaan aan de vervoerder.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht te wijten is aan (doorwerking van) buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Er was sprake van een staking van de Franse luchtverkeersleiding die gevolgen heeft gehad voor de vluchtuitvoering van de vervoerder en daarnaast was er sprake van een besluit van het luchtverkeersbeheer welke heeft gezorgd voor een vertraging. De vervoerder kreeg voor de vlucht slottijden opgelegd van het NMOC wegens vertragingscodes OE82 en CE81. Daarnaast was er sprake van een stroomstoring op de luchthaven van Eindhoven. Door opgemelde omstandigheden is de voorafgaande vlucht HV6474 van Nice (Frankrijk) naar Eindhoven vertraagd uitgevoerd en kwam pas om 20:48 uur UTC aan in Eindhoven. De voorgenoemde buitengewone omstandigheden werken door op de opvolgende vlucht (vlucht in kwestie). De luchthaven van Eindhoven heeft een wettelijke sluitingstijd van 22:00 uur UTC. De voorafgaande vluchten kregen die dag gemiddeld een vertraging van 2 tot 3 uur. Aldus heeft de vervoerder de vlucht uit voorzorg geannuleerd omdat de vlucht niet voor de sluitingstijd van de luchthaven van Eindhoven had kunnen vertrekken. Dit zijn omstandigheden waar de vervoerder geen invloed op kan uitoefenen. De passagiers zijn omgeboekt op vluchten voor de volgende dag, 18 juni 2018, en zijn per bus vervoerd naar Amsterdam om vanuit daar naar Stockholm te vliegen.
4.2.
Tevens betwist de vervoerder de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht door de vervoerder is geannuleerd. Niet gebleken is van een situatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 onder c sub i, ii of iii van de Verordening. Dit brengt met zich mee dat de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren, tenzij de vervoerder ingevolge artikel 5 lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
5.3.
In een eerdere zaak, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer 7442971 CV EXPL 19-58, waarin het ging om dezelfde vlucht en vluchtdata als in de onderhavige kwestie, heeft de kantonrechter van deze rechtbank geoordeeld dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat sprake is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op de feiten in de onderhavige kwestie en de door partijen ingenomen standpunten, de overgelegde stukken en de toelichting daarop ziet de kantonrechter geen reden om in deze zaak niet tot dezelfde conclusie te komen. Naar het oordeel van de kantonrechter is de uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming ook in het onderhavige geval het gevolg geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die zich hebben voorgedaan.
5.4.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht. Op dit punt is in de hiervoor aangehaalde zaak van deze rechtbank (zaaknummer 7442971 CV EXPL 19-58) geoordeeld dat de vervoerder onvoldoende aangevoerd en onderbouwd heeft om te concluderen dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. Thans ziet de kantonrechter op grond van de feiten en omstandigheden in deze zaak, voldoende aanleiding om daarop terug te komen.
5.5.
De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder de vlucht wel had kunnen uitvoeren ondanks de sluitingstijd van de luchthaven te Eindhoven. Immers, zo stellen de passagiers, de luchthaven van Eindhoven sluit om 22:00 uur UTC terwijl de voorafgaande vlucht van Nice (Frankrijk) naar Eindhoven is aangekomen om 20:48 uur UTC en de vlucht aldus, rekening houdend met een omdraaitijd van 45 minuten, nog vóór de sluitingstijd had kunnen vertrekken. Daarnaast had de vervoerder volgens de passagiers ook direct de passagiers naar Amsterdam kunnen vervoeren per bus om vervolgens vanuit Amsterdam naar Stockholm te vliegen met het reservetoestel dat aldaar gereed zou staan. De vervoerder heeft de twee voorgaande stellingen van de passagiers gemotiveerd betwist. Volgens de vervoerder vinden na 23:00 uur geen geplande vluchten plaats vanaf de luchthaven van Eindhoven en is het vliegen na 23:00 uur (en uiterlijk tot 24:00 uur) voorbehouden voor uitzonderlijke situaties en moet daarvoor van te voren toestemming worden verkregen. Daarnaast is het uitwijken naar Amsterdam, zoals de passagiers hebben aangevoerd, volgens de vervoerder geen (economisch) haalbare maatregel. Immers, er kan niet worden uitgeweken naar Amsterdam in verband met onder meer de verdere inzet van het toestel binnen de operatie ten behoeve van andere passagiers, maar ook zaken als de maximale werktijden van de crew, het verkrijgen van een nieuw slot op de luchthaven van Stockholm, een alternatief nachtslot op de luchthaven van Amsterdam en het daaropvolgende extra slot voor de retourvlucht naar Eindhoven de navolgende dag. De kantonrechter is van oordeel dat van de vervoerder redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij, met het oog op de gehele vluchtuitvoering en de mogelijkheden van zijn onderneming, een specifieke vlucht bevoordeelt ten opzichte van andere vluchten ter voorkoming van verdere vertragingen van die specifieke vlucht.
5.6.
De vervoerder heeft daarnaast aangevoerd dat hij een reservetoestel heeft ingehuurd bij Olympus zodat de passagiers daarmee alsnog met een zo beperkt mogelijke vertraging vervoerd konden worden naar hun eindbestemming. Echter, ook Olympus heeft te maken gehad met capaciteitsbeperkingen door dezelfde omstandigheden als waar de vervoerder mee te kampen heeft gehad. Zodoende is de inhuur van het reservetoestel geannuleerd. Ter zitting hebben de passagiers gesteld dat zij eerder dan thans het geval is geweest op de eindbestemming hadden kunnen aankomen als de vervoerder hen had omgeboekt naar vervangende vluchten. Echter, niet gebleken is dat op de aangehaalde vervangende vluchten plaatsen beschikbaar waren voor de passagiers.
5.7.
Vast staat dat de passagiers zijn omgeboekt naar een vervangende vlucht, uitgevoerd door de vervoerder. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagiers zijn echter niet een dag later, in de zin van 24 uur, maar 18 uur later aangekomen op de eindbestemming. In dit geval heeft de vervoerder, door de passagiers om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, waarop plaats beschikbaar was, een redelijk alternatief aangeboden. Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Niet gebleken is dat er in de gegeven omstandigheden meer van de vervoerder kon worden verwacht.
5.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen de passagiers worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5.9.
De gevorderde nakosten worden overeenkomstig de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren en Kantonsectoren begroot op een half salarispunt conform het gebruikelijke liquidatietarief voor proceskosten tot een maximum van € 124,00.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 561,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.4.
verklaart dit vonnis, ten aanzien van de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter