ECLI:NL:RBNHO:2021:1269

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
C/15/312332 / FA RK 21/316
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klacht en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland een beslissing genomen in een zaak waarin verzoekster een klacht indiende over de gedwongen coronatest en de toediening van ingrijpmedicatie. De klacht was ingediend bij de klachtencommissie op 17 december 2020, maar deze verklaarde de klacht ongegrond. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, verzocht de rechtbank om de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen en schadevergoeding te ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op 15 december 2020 in een crisismaatregel was opgenomen en dat er op dat moment een noodsituatie was ontstaan, waardoor ingrijpmedicatie en insluiting noodzakelijk waren. De rechtbank oordeelde dat de klachten over ingrijpmedicatie en insluiting ongegrond waren, maar dat de gedwongen coronatest onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor het afnemen van de coronatest en dat verzoekster recht had op schadevergoeding. De rechtbank heeft de zorgaanbieder veroordeeld tot betaling van € 200,- aan verzoekster, te voldoen binnen twee weken na dagtekening van de beschikking. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat rechtsmiddel open tegen de beslissing op de klacht en hoger beroep tegen de beslissing omtrent de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Beslissing over schadevergoeding ex art. 10:12 lid 2 van de Wvggz
zaak-/rekestnr.: C/15/312332 / FA RK 21/316
beschikking van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2021,
op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster] ,
hierna te noemen: verzoekster,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wonende te [adres] ,
advocaat mr. G.E. Helder te Bovenkarspel,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoekster ingediend bij de klachtencommissie op 17 december 2020,
alsmede ter verkrijging van een beslissing over een verzoek tot schadevergoeding.

1.Procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift op grond van artikel 10:7 lid 1 van de Wvggz, met bijlagen, bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op 19 januari 2021;
- het verweerschrift van de instelling, met bijlagen, per e-mail bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op 2 februari 2021;
- de aanvullende stukken van de instelling, per e-mail bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op 2 februari 2021.
1.2.
Verzoekster heeft bij brief van 17 december 2020 bij de klachtencommissie een klacht, bestaande uit vier klachtonderdelen, ingediend tegen beslissingen van de zorgverantwoordelijke. De klachtencommissie heeft de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond verklaard op 23 december 2020. Deze beslissing is op 31 december 2020 aan verzoekster toegezonden.
1.3.
Daarop heeft verzoekster zich tot de rechtbank gewend ter verkrijging van een beslissing over haar klacht. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift de klacht beperkt tot:
- de beslissing van de zorgverantwoordelijke van 15 december 2020 tot het toedienen van ingrijpmedicatie;
- de beslissing van de zorgverantwoordelijke van 15 december 2020 tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van insluiting van 15 tot en met 17 december 2020;
- de beslissing van de zorgverantwoordelijke van 15 december 2020 het tot afnemen van een coronatest.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
3 februari 2021. Hoewel uitgangspunt binnen de Wvggz is – mede gelet op de kwetsbare positie van verzoekster – dat verzoekster fysiek wordt gehoord, acht de rechtbank dat op dit moment niet verantwoord vanwege de ontwikkelingen rondom het coronavirus. De rechtbank sluit hiermee aan bij de afgekondigde landelijke maatregelen ter beperking van de verspreiding van het virus. De zitting heeft daarom via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het belang van de betrokkenen om hun standpunten punt naar voren te kunnen brengen, afdoende is gewaarborgd door de eigen inbreng en door de deelname van de advocaat van verzoekster aan de zitting.
1.5.
De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
- [arts-assistent] , arts-assistent,
- [juridisch adviseur] , juridisch adviseur.
1.6.
Verder aanwezig was:
- [secretaris verplichte zorg] , secretaris verplichte zorg.

2.Het verzoek

2.1.
Door en namens verzoekster is aangevoerd dat het toedienen van ingrijpmedicatie in combinatie met het gedwongen ondergaan van een coronatest en het insluiten van verzoekster, met behulp van de politie, voor een periode van 42 uur, niet noodzakelijk en niet proportioneel was. Het is met name de gedwongen coronatest die verzoekster hoog zit. De op de afdeling ontstane situatie was niet van dien aard dat er ingegrepen moest worden. Verzoekster heeft haar mening willen uiten omtrent de coronapandemie. Zij vindt dat haar vrijheid is ontnomen door de coronamaatregelen en dat er sprake is van schijnveiligheid. Verzoekster vindt corona een grote leugen; het gaat slechts om een griepje. Het gedwongen doen ondergaan van een coronatest is een ernstige inbreuk op haar lichamelijke integriteit. Bovendien is de coronatest afgenomen terwijl verzoekster onder invloed was van ingrijpmedicatie. Er was geen noodzaak voor een coronatest omdat door de insluiting van verzoekster het gevaar op besmetting voor anderen in de kliniek was weggenomen. Verzoekster voelde zich bedreigd en wilde geen coronatest, daarom pakte verzoekster een stoel. Zij wilde daarmee een raam inslaan om te vluchten. Verzoekster is niet met een stoel achter een verpleegkundige aangegaan om hem/haar wat aan te doen.
2.2.
De coronatest is ten onrechte en in strijd met de toegestane vormen van verplichte zorg uitgevoerd. De lichamelijke integriteit van verzoekster is aangetast en zij wenst daarom in aanmerking te komen voor een schadevergoeding van € 500,00.
2.3.
Verder is verzoekster gedurende bijna 42 uur ingesloten geweest, waardoor zij onder meer niet in staat was de zitting met betrekking tot de voortzetting van de crisismaatregel op een goede wijze voor te bereiden en bij te wonen. Hiervoor wenst verzoekster in aanmerking te komen voor vergoeding van het geestelijk leed, te begroten op € 75,00 per dag.
2.4.
Verzoekster verzoekt de rechtbank de beslissing van klachtencommissie voor wat betreft de toegepaste ingrijpmedicatie, de coronatest en de insluiting te vernietigen en de
klacht op die klachtonderdelen alsnog gegrond te verklaren. Verder verzoekt zij de rechtbank ten laste van de zorgverantwoordelijke aan haar een schadevergoeding van in totaal € 650,00 toe te wijzen, althans een dusdanig bedrag als in goede justitie passend wordt geacht.

3.Het verweer

3.1.
Namens de instelling is naar voren gebracht dat verzoekster vergaande complottheorieën heeft ten aanzien van het coronavirus en de overheid. Verzoekster geeft aan dat het dragen van mondkapjes mensen ziek maakt, zij heeft zich dreigend uitgelaten naar bewindspersonen en zij is zowel binnen als buiten de instelling fysiek agressief geweest. De belevingen van verzoekster, die door het behandelteam als psychotisch worden beoordeeld, brengen haar in ernstige problemen met anderen. Er is verzoekster op de afdeling van de accommodatie ruimte en rust gegeven, maar desondanks verbleekten de psychotische belevingen niet en niet was te verwachten dat dit zonder medicatie wel zou gaan gebeuren. Verzoekster weigerde echter de aangeboden medicatie. Toen vervolgens bleek dat verzoekster in nauw contact was geweest met een persoon die positief getest is op corona, ontstond de noodzaak voor quarantaine of een coronatest. Verzoekster weigerde dat eveneens. In de namiddag van 15 december 2020 ontstond er op de afdeling van de accommodatie een dreigende situatie toen de verpleging andermaal het gesprek met verzoekster wilde aangaan over het afnemen van een coronatest of het in quarantaine gaan. Verzoekster gooide meubilair van de accommodatie stuk. Zij stelde zich agressief en dreigend op en zij verbleef luid schreeuwend op de afdeling. Verzoekster was ook niet meer te instrueren om naar haar kamer te gaan. Gezien de dreiging is er politieassistentie aangevraagd en heeft verzoekster ingrijpmedicatie toegediend gekregen. Omdat verzoekster al geweld had gebruikt is er, voor ieders veiligheid op de afdeling, overgegaan tot separatie. De extra beveiligde kamer is dan de aangewezen plek om verzoekster af te zonderen van de rest van de afdeling. Separatie en ingrijpmedicatie worden enkel toegepast in uiterste nood en zo kort mogelijk.
3.2.
De coronatest is via de neus uitgevoerd, nog voordat de ingrijpmedicatie is toegediend. Door de instelling is het afnemen van een coronatest als minder ingrijpend beoordeeld dan een quarantaineperiode van tien dagen in separatie, mede gelet op de ontstane onrust op de afdeling over de mogelijke coronabesmetting van verzoekster en rekening houdend met de risico’s voor de gezondheid en veiligheid van het personeel en medepatiënten.
Bij het opstellen van de vormen van verplichte zorg in de Wvggz heeft de wetgever nooit rekening kunnen houden met een pandemie als deze. Het gaat niet alleen om de bescherming en veiligheid van verzoekster, maar ook om de gezondheid en veiligheid van het personeel en de andere patiënten op de afdeling. De grondslag voor het afnemen van de coronatest kan worden gevonden in artikel 3:2, tweede lid, onder a (het verrichten van medische controles of handelingen ter behandeling van een somatische aandoening), onder e (onderzoek aan het lichaam) of onder h (het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, dit tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten) van de Wvggz.
Voor zover de coronatest niet onder één van deze afzonderlijke vormen van verplichte zorg valt te scharen, vormt de combinatie van deze vormen van verplichte zorg, in samenhang met de algemene veiligheid, een voldoende wettelijke grondslag.
Indien de rechtbank toch tot toekenning van een schadevergoeding beslist, dan is een bedrag van € 50,00 redelijk.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien haar verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 van de Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
4.2.
Op grond van het dossier en wat is besproken op de zitting, stelt de rechtbank verder de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Verzoekster is op 17 november 2020 op grond van een crisismaatregel opgenomen in de kliniek in [plaats] en vervolgens overgeplaatst naar de kliniek in [plaats] op 1 december 2020. Op 11 december 2020 is opnieuw een crisismaatregel voor betrokkene afgegeven, nog voordat betrokkene de kliniek in [plaats] met ontslag kon verlaten.
De crisismaatregel vermeldt als toegestane vormen van verplichte zorg, voor zover hier van belang:
- Toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- Insluiten;
- Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen.
Op 15 december 2020 is gebleken dat verzoekster in nauw en direct contact is geweest met een persoon die positief is getest op corona. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de mededeling van de instelling dat vervolgens aan verzoekster is voorgesteld om in quarantaine te gaan of een coronatest te ondergaan en dat verzoekster beide opties heeft geweigerd. Vervolgens is door een medewerker van de instelling aan verzoekster aangekondigd dat hierover nogmaals een gesprek zou volgen, waarna verzoekster zich dreigend en agressief heeft opgesteld en onder meer meubilair heeft stukgegooid en weigerde naar haar kamer te gaan. Hierna is verzoekster fysiek onder controle gebracht, is de coronatest afgenomen door middel van het inbrengen van een wattenstaafje in de neus van verzoekster, is ingrijpmedicatie toegediend en is verzoekster ingesloten. De coronatest bleek uiteindelijk negatief.
Bij brief van 15 december 2020 heeft de zorgverantwoordelijke aan de geneesheer-directeur bericht dat is beslist tot het verlenen van verplichte zorg (artikel 8:9 lid 1 en 2 van de Wvggz), waaronder, voor zover hier van belang, toediening van medicatie, insluiting en onderzoek aan kleding of lichaam. Betrokkene is van deze beslissing op de hoogte gesteld in overeenstemming met artikel 8:9 lid 3 van de Wvggz.
De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is verleend op 16 december 2020, dus ná de beslissingen waarover wordt geklaagd.
Ten aanzien van de ingrijpmedicatie en het insluiten
4.3.
De rechtbank constateert, net als de klachtencommissie, dat het toedienen van de ingrijpmedicatie op 15 december 2020, anders dan de beslissing van de zorgverantwoordelijke vermeldt, onder het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties valt, gebaseerd op artikel 8:11 van de Wvggz. Aan de in dat artikel genoemde voorwaarden voor het verlenen verplichte zorg is naar het oordeel van de rechtbank voldaan, gelet op de hiervoor vastgestelde feitelijke situatie. De plotselinge escalatie bij verzoekster leidde tot een noodsituatie die direct ingrijpen door middel van ingrijpmedicatie noodzakelijk maakte om erger te voorkomen en de veiligheid van verzoekster en de andere aanwezigen te verzekeren. Vervolgens is betrokkene gesepareerd (ingesloten), welke vorm van verplichte zorg al was opgenomen in de crisismaatregel en op dat moment eveneens noodzakelijk was.
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven situatie beide toegepaste vormen van (tijdelijke) verplichte zorg voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid (artikel 2:1 lid 3 van de Wvggz). Deze klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.
Ten aanzien van de coronatest
4.4.
De rechtbank overweegt dat het tegen de wil van een persoon afnemen van een coronatest een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de betrokkene oplevert. Bij het afnemen van de test wordt immers een voorwerp (wattenstaaf) gedeeltelijk in een opening van het menselijk lichaam (de neus/neusholte en/of de mond/keelholte) ingebracht en gedurende enkele seconden heen en weer bewogen om slijm af te nemen. Bij verzoekster is alleen slijm via de neusholte afgenomen. Het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam is vastgelegd in artikel 11 van de Grondwet en volgt ook uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voor een inbreuk op dit recht dient een uitdrukkelijke wettelijke basis te bestaan.
4.5.
In het geval van verzoekster is door de instelling aangevoerd dat die wettelijke basis gevonden kan worden in de vormen van verplichte zorg als opgenomen in artikel 3:2, tweede lid, onderdeel a, e en h, van de Wvggz.
Onderdeel a van genoemd artikel betreft, voor zover hier van belang, ‘het verrichten van medische controles of andere medische handelingen ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening’. De rechtbank overweegt dat bij de coronatest geen sprake was van handelingen ter behandeling van een psychische stoornis of somatische aandoening bij verzoekster. Zij vertoonde zelf ook geen symptomen van besmetting. De test is afgenomen om een eventuele besmetting met het coronavirus uit te sluiten of vast te stellen, met het doel de ontstane onrust in de instelling te beteugelen dan wel bij een positieve test maatregelen te treffen om een uitbraak in de instelling te voorkomen. Hoewel dit op zichzelf begrijpelijke doelen zijn, is deze bepaling daar niet voor bedoeld.
Onderdeel e van genoemd artikel betreft ‘onderzoek aan kleding of lichaam’. Deze bepaling biedt geen grondslag voor een gedwongen coronatest. Bij een coronatest is namelijk geen sprake van onderzoek
aanhet lichaam, maar van onderzoek
inhet lichaam. Uit de wetsgeschiedenis blijkt verder dat deze bepaling niet bedoeld is voor medisch onderzoek maar om te onderzoeken of iemand gevaarlijke voorwerpen of middelen bij zich heeft, waarbij er nadrukkelijk voor is gekozen om geen onderzoek in het lichaam mogelijk te maken.
Tot slot betreft onderdeel h van genoemd artikel het ‘aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten’. Deze bepaling ziet bijvoorbeeld op het meewerken aan toezicht door ambulante behandelaars, het dulden van huisbezoek of het accepteren van beperkingen in het gebruik van een telefoon. Een grondslag voor het ondergaan van een gedwongen coronatest kan daarin niet worden gevonden.
De conclusie is dat een wettelijke basis voor het afnemen van een gedwongen coronatest door de instelling ontbreekt en dus in beginsel onrechtmatig moet worden geacht.
4.6.
De instelling heeft verder aangevoerd dat onder de uitzonderlijke en niet voorzienbare omstandigheden van de coronapandemie de gedwongen coronatest desondanks gerechtvaardigd is geweest, op grond van een combinatie van de hiervoor genoemde vormen van verplichte zorg in samenhang met de veiligheid in de instelling en de gezondheid van personeel en medepatiënten. In de afweging van de verschillende alternatieven en de betrokken belangen is de gedwongen coronatest als minst bezwarende maatregel gekozen.
4.7.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Hoewel de omvang en gevolgen van de coronapandemie nog maar een jaar geleden moeilijk voorstelbaar waren, kan niet worden gezegd dat de wetgever bij het opstellen en nadien wijzigen van de Wvggz geen rekening had kunnen houden met het zich voordoen van besmettelijke infectieziekten in een instelling. Uitbraken van besmettelijke infectieziekten zijn van alle tijden en het treffen van maatregelen van overheidswege om zulke uitbraken in te dammen gaan ver terug. Ook in de huidige tijd is daarvoor regelgeving getroffen in de Wet publieke gezondheid uit 2008. Deze wet maakt het bijvoorbeeld mogelijk om een persoon waarvan vermoed wordt dat die besmet is met een bepaalde ernstige infectieziekte, gedwongen op te nemen ter isolatie. Tevens bevat die wet een grondslag om een ter isolatie opgenomen persoon, onder strikte voorwaarden en na machtiging door een rechter, door een arts in het lichaam te doen onderzoeken (artikel 31 lid 4 Wet publieke gezondheid).
In de Wvggz is een dergelijke uitdrukkelijke wettelijke grondslag zoals gezegd niet opgenomen, ook niet nadat in de periode van de ‘eerste golf’ in de lente van 2020 diverse wet- en regelgeving werd ingevoerd en aangepast. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op een ‘gecombineerde toepassing’ van de genoemde vormen van verplichte zorg als wettelijke grondslag voor een gedwongen coronatest. Afweging van de alternatieven en betrokken belangen aan de hand van de proportionaliteit, de subsidiariteit, de doelmatigheid en de veiligheid van de te verlenen zorg leidt niet tot een ander oordeel. Voorop staat verzoeksters recht op onaantastbaarheid van haar lichaam en het respecteren van haar autonomie in haar weigering om getest te worden. De veiligheid in de instelling en de gezondheid van personeel en medepatiënten kon afdoende gewaarborgd worden door betrokkene in haar kamer in quarantaine te laten gaan dan wel haar (bij weigering) in de extra beveiligde kamer te isoleren. Gedurende de quarantaineperiode had haar telkens de keuze geboden kunnen worden om alsnog vrijwillig een coronatest te ondergaan of de quarantaineperiode in haar eigen kamer te voltooien.
4.8.
De slotsom is dat verzoekster onrechtmatig is gedwongen een coronatest te ondergaan en dat haar klacht daarover gegrond moet worden verklaard. De beslissing van de zorgverantwoordelijke van 15 december 2020 dient op dit onderdeel vernietigd te worden.
4.9.
Nu de onrechtmatigheid van de beslissing van de zorgverantwoordelijke is gegeven, heeft verzoekster aanspraak op vergoeding van de door haar geleden schade. Door verzoekster is verzocht om toekenning van een bedrag van € 500,-. De instelling heeft (subsidiair) aangevoerd een bedrag van € 50,- redelijk te vinden. De rechtbank overweegt dat de gedwongen coronatest in het geval van verzoekster extra ingrijpend is geweest, omdat zij juist vanwege haar psychotische belevingen over het coronavirus in de instelling opgenomen was. Verzoekster verzette zich daarom hevig tegen de afname van de test, waardoor fysieke dwang is uitgeoefend om de test af te nemen. Verzoekster heeft dit als zeer heftig ervaren en sprak op de zitting uit ‘liever dood te gaan dan een wattenstaafje in mijn neus te krijgen’.
Daar staat tegenover dat het afnemen van de coronatest kort heeft geduurd en geen fysiek letsel tot gevolg heeft gehad. De rechtbank ziet al met al aanleiding om de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding van de schade die naar billijkheid wordt vastgesteld op een bedrag van € 200,-.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de klacht ten aanzien van de ingrijpmedicatie en de insluiting ongegrond;
5.2.
verklaart de klacht ten aanzien van de gedwongen coronatest gegrond en vernietigt de bestreden beslissing van de zorgverantwoordelijke van 15 december 2020 op dat punt gedeeltelijk;
5.3.
veroordeelt de zorgaanbieder tot betaling van een bedrag van € 200,- (zegge: tweehonderd euro) aan
[verzoekster], welk bedrag aan verzoekster dient te zijn voldaan binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking, door storting op de derdengeldrekening van de advocaat;
5.4.
verklaart de beslissing onder 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, rechter, in tegenwoordigheid van
E.B.B.M. van Linden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
Tegen de beslissing op de klacht staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Tegen de beslissing omtrent de schadevergoeding staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.