ECLI:NL:RBNHO:2021:12734

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
20_3775
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van maatschappelijke opvang en voorwaarden voor schoonmaaktaken in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Sprakel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Het geschil betreft de verlenging van de maatschappelijke opvang van eiseres en de voorwaarden die daaraan zijn verbonden. Eiseres heeft in 2017 asiel aangevraagd in Nederland en heeft sindsdien gebruik gemaakt van maatschappelijke opvang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opvang van eiseres meerdere keren is verlengd, maar dat de laatste verlenging van twee maanden door verweerder is opgelegd in plaats van de gebruikelijke drie maanden. Eiseres betoogde dat deze kortere verlenging een punitieve maatregel was en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van haar minderjarige dochter. Daarnaast stelde zij dat de voorwaarde tot schoonmaken niet aan haar kon worden opgelegd vanwege gezondheidsklachten gerelateerd aan haar zwangerschap.

De rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor verweerder om de opvang telkens met drie maanden te verlengen. De rechtbank erkende dat de kortere verlengingsperiode stress voor eiseres met zich meebracht, maar oordeelde dat dit niet automatisch onrechtmatig was. Verweerder had gemotiveerd toegelicht dat de kortere termijn was bedoeld om eiseres te motiveren tot het vinden van eigen woonruimte. De rechtbank concludeerde dat er geen inbreuk was op de rechten van eiseres en haar dochter, en dat de voorwaarde tot schoonmaken niet onzorgvuldig was, aangezien verweerder rekening had gehouden met de zwangerschap van eiseres. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, Middelen & Services, verweerder
(gemachtigden: L. Donker Kaat en mr. M. Kapel).

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2019 (primaire besluit) heeft verweerder besloten tot het verlengen van de maatschappelijke opvang van eiseres met twee maanden.
In het besluit van 16 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres en haar minderjarige dochter zijn in 2017 naar Nederland gekomen vanuit [land] . Eiseres heeft een afgeleid verblijfsrecht van de Nederlandse nationaliteit van haar dochter. Op 26 februari 2018 heeft eiseres een beschikking voor de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang ontvangen. Sinds 27 februari 2018 staan eiseres en haar dochter ingeschreven op het adres van de maatschappelijke opvang Velserpoort te Haarlem.
1.2
De maatschappelijke opvang van eiseres en haar dochter is hierna meerdere keren verlengd omdat eiseres niet beschikte over vervolghuisvesting. Bij besluit van 3 december 2019 (het primair besluit) is een verlenging verleend voor twee maanden, voor de periode december 2019 en januari 2020. In het primair besluit is opgenomen dat eiseres zich dient te houden aan haar schoonmaaktaken conform de huisregels van de gezinsopvang.
1.3
Bij bezwaarschrift van 10 januari 2020 heeft de gemachtigde van eiseres bezwaar aangetekend tegen het primair besluit. Bij verlengingsbeschikking van 28 januari 2020 is de opvang van eiseres verlengd met een periode van drie maanden, van februari tot en met april 2020.
Het geschil
2. Het geschil gaat over de vraag of verweerder de opvang van eiseres mocht verlengen met een periode van twee maanden in plaats van met een periode van drie maanden. Daarnaast gaat het geschil over de vraag of verweerder de voorwaarde tot schoonmaken mocht verbinden aan het verlengingsbesluit.
2.1
Eiseres stelt zicht op het standpunt dat een verlenging van de opvang met een periode van twee maanden in plaats van de gebruikelijke drie maanden, een punitieve maatregel betreft omdat het besluit stress opleverde voor eiseres en haar dochter. Dit is volgens eiseres niet toegestaan. Daar komt bij dat verweerder onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de belangen van de minderjarige dochter van eiseres, waardoor verweerder tevens in strijd zou hebben gehandeld met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en het bepaalde in de zaak FEANTSA/Nederland. Volgens eiseres mocht bovendien niet van haar gevraagd worden dat zij zich zou houden aan haar schoonmaaktaken vanwege gezondheidsklachten gerelateerd aan haar zwangerschap.
Procesbelang
3. De rechtbank constateert allereerst dat er in beginsel enkel sprake is van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk nog kan worden bereikt. De rechtbank constateert dat de aanpassing van de duur of voorwaarden van maatschappelijke opvang van een al lange tijd verstreken periode niet meer kan worden bereikt. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat haar procesbelang enkel nog de vergoeding van proceskosten tijdens de bewaarfase betreft. De mogelijkheid van vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase levert naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wel procesbelang op, omdat hiervoor gelet op artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietiging (en herroeping) nodig is. [1]
Beoordeling
Verlengingsduur
4.1
De rechtbank is van oordeel dat er geen (wettelijke) verplichting op verweerder rust om maatschappelijke opvang telkens te verlengen met een periode van drie maanden. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat de periode van drie maanden een maximumtermijn betreft en dat dit ook als zodanig is opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2020. De rechtbank onderkent wel dat een verlenging met een periode van twee maanden meer stress voor eiseres oplevert dan een verlenging met een periode van drie maanden. Eiseres heeft ook aangegeven dat deze kortere verlengingsperiode als punitief is ervaren. Het enkele feit dat een maatregel als punitief is ervaren maakt dit echter niet onrechtmatig of onevenredig. Verweerder heeft helder en begrijpelijk gemotiveerd dat het doel niet was om eiseres te straffen, maar dat werd geprobeerd om haar te motiveren om de afspraken na te laten komen nu zij zich volgens verweerder te weinig inspande bij het vinden van eigen woonruimte buiten de regio. Dit was des te meer gerechtvaardigd nu eiseres en haar dochter sinds februari 2018 continu gebruik gemaakt hebben van de maatschappelijke opvang en er ten tijde van het primaire besluit en bestreden besluit geen concreet zicht op uitstroom bestond. Ook in het e-mailbericht van 28 november 2019 leest de rechtbank geen punitief karakter, maar vooral een bericht waarin eiseres wordt aangespoord tot meewerken aan een traject dat gericht is uitstroom. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat verweerder zou hebben gedreigd met dakloosheid van eiseres en haar minderjarige dochter. Dit volgt verder ook niet uit het feit dat de maatschappelijke opvang van eiseres telkens werd verlengd.
4.2
Het door eiseres aangehaalde artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de beslissing van het Europees Comité voor de Sociale Rechten (ECSR) van 2 juli 2014 inzake FEANTSA tegen Nederland, maakt dit oordeel niet anders. Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. De rechtbank ziet niet in hoe verweerder hier inbreuk op zou maken, nu het primaire besluit juist een verlenging van de maatschappelijke opvang inhoudt. Ook het beroep op artikel 3 IVRK slaagt niet nu het artikel geen norm bevat die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het bestreden besluit bovendien wel degelijk dat verweerder rekening heeft gehouden met de belangen van de dochter van eiseres, maar maakte dit het oordeel van verweerder niet anders.
Schoonmaaktaken
5. Eiseres voert daarnaast aan dat verweerder niet als voorwaarde mocht stellen dat zij zich zou houden aan haar schoonmaaktaken conform de huisregels van de gezinsopvang. Volgens eiseres was zij hiertoe niet in staat vanwege haar zwangerschap. Ter toelichting voert eiseres een verklaring van haar verloskundige aan van 13 november 2019, waarin is opgenomen dat eiseres uitgerekend is op 7 mei 2020 en haar wordt geadviseerd goed naar haar lichaam te luisteren en eventueel te zware werkzaamheden te beperken. Ook voert eiseres een verklaring van haar fysiotherapeut van 14 december 2019 aan, waarin is aangegeven dat eiseres geen schoonmaakwerkzaamheden mag uitvoeren om haar pijnklachten onder controle te krijgen.
6. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de voorwaarde tot voldoen aan schoonmaaktaken conform de huisregels van de gezinsopvang een standaardzin is in besluiten over verlening van maatschappelijke opvang. Toen verweerder in januari 2020 bekend raakte met de verklaring van de fysiotherapeut, is hier direct rekening mee gehouden. Verweerder heeft daarom ook expliciet opgenomen in het – opvolgende – verlengingsbesluit van 28 januari 2020 dat eiseres bij het uitvoeren van haar schoonmaaktaken rekening kon houden met haar zwangerschap.
7. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaarde tot schoonmaak niet leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig of incorrect was. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat de zin een standaardbepaling betreft. Uit het dossier volgt niet dat dit tot discussie tussen partijen heeft geleid of dat verweerder eiseres zou hebben gedwongen tot het verrichten van schoonmaaktaken terwijl haar gezondheid dat niet toeliet. Dit ligt ook niet voor de hand nu verweerder in het besluit van 28 januari 2020 juist expliciet heeft bepaald dat eiseres rekening kon houden met haar zwangerschap bij schoonmaaktaken. De stelling van eiseres dat de situatie tot een onverantwoorde situatie leidde, ligt bovendien niet voor de hand nu eiseres zich in het – uitvoerige – bezwaarschrift helemaal niet op het standpunt heeft gesteld dat de voorwaarde tot schoonmaken niet gesteld had mogen worden of dat eiseres haar schoonmaaktaken niet kon uitvoeren. Ook uit de verslaglegging van de hoorzitting bezwaar blijkt niet dat de schoonmaakvoorwaarde in de bezwaarfase is besproken.
8. Daar komt bij dat eiseres deze beroepsgrond te laat heeft aangevoerd. Eiseres heeft immers pas in beroep gesteld dat zij haar schoonmaaktaken in december 2019 en januari 2020 niet kon uitvoeren en dat verweerder daar destijds rekening mee had moeten houden in de besluitvorming. De rechtbank acht deze grond te laat aangevoerd omdat eiseres met het beroep wil bewerkstelligen dat zij een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase krijgt. Voor deze proceskostenveroordeling in bezwaar kunnen in beroep geen gronden worden aangevoerd die tijdens de bezwaarfase niet kenbaar zijn gemaakt aan verweerder. Ook om deze reden slaagt de beroepsgrond niet.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.A. Hesselink, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2014:AO8874.