ECLI:NL:RBNHO:2021:12798

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
C/15/316144 / KG ZA 21-236
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking van kort geding tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee ex-echtgenoten. De eiseres heeft op 31 mei 2021 een dagvaarding uitgebracht, maar heeft deze op 8 juni 2021 ingetrokken. De gedaagde heeft echter binnen de gestelde termijn aangegeven dat hij een beslissing over de proceskosten wenst, waardoor de procedure niet vervalt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres, ondanks dat zij de procedure heeft ingetrokken, niet voldoende spoedeisend belang had bij het kort geding. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiseres op de hoogte had moeten zijn van de ontwikkelingen rondom de akte van verdeling en dat zij niet had hoeven af te wachten om de procedure aan te spannen. Hierdoor is de eiseres als in het ongelijk gestelde partij aangemerkt en is zij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 965,-. De voorzieningenrechter heeft tevens bepaald dat de eiseres binnen 14 dagen na het vonnis moet betalen, bij gebreke waarvan wettelijke rente verschuldigd is. Het vonnis is uitgesproken op 23 juni 2021 door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van de griffier L. Kliffen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/316144 / KG ZA 21-236
Vonnis in kort geding van 23 juni 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn Nh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. Kemmers te Hoorn Nh.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 mei 2021 met 6 producties,
  • de conclusie van antwoord,
  • het schrijven van mr. Kemmers van 3 juni 2021 en van 8 juni 2021,
  • het schrijven van mr. Deijkers van 8 juni 2021, waarbij hij de dagvaarding intrekt.
1.2.
Ten slotte is op verzoek van [gedaagde] vonnis bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. In de echtscheidingsbeschikking van 3 februari 2021 heeft deze rechtbank overwogen dat de voormalige echtelijke woning aan [adres] (hierna: de woning) aan [gedaagde] zou worden toegedeeld tegen de - op dat moment nog nader te bepalen - bindende taxatiewaarde. De rechtbank heeft Hoekstra en Van Eck Makelaars te Hoorn (hierna: de makelaar) benoemd en de makelaar heeft de waarde van de woning getaxeerd op € 400.000,-.
2.2.
Bij vonnis van 29 april 2021 heeft de voorzieningenrechter [gedaagde] - kort gezegd - gemachtigd om de overdracht van het aandeel van [eiseres] in de woning te realiseren op basis van de door de makelaar getaxeerde waarde.
2.3.
[eiseres] is tegen beide uitspraken in hoger beroep gegaan.
2.4.
De notaris heeft op 18 mei 2021 de akte van verdeling opgesteld.
2.5.
De akte van verdeling is op 7 juni 2021 gepasseerd. [gedaagde] is in persoon bij de notaris verschenen. Namens [eiseres] is een gevolmachtigde verschenen.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak slechts nog om de kosten van dit kort geding.
3.2.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016 [1] geldt dat de eisende partij de procedure kan intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen. Indien de gedaagde partij na de intrekking van de procedure echter binnen veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen meedeelt dat hij een beslissing over de proceskosten wenst, komt de aanhangigheid van de procedure niet te vervallen en beslist de voorzieningenrechter over de proceskosten. Op dat moment worden partijen ook griffierecht verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] heeft tijdig aan de voorzieningenrechter en aan [eiseres] meegedeeld dat hij een beslissing over de proceskosten wenst. Op verzoek van [eiseres] en met instemming van [gedaagde] heeft het debat over de proceskosten schriftelijk plaatsgevonden.
3.4.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord gesteld dat [eiseres] dient te worden veroordeeld in de proceskosten, in afwijking van het uitgangspunt van compensatie van proceskosten in zaken waarin het geschil het gevolg is van het feit dat partijen gehuwd zijn geweest. [eiseres] wist in ieder geval vanaf 13 april 2021, de datum van de dagvaarding in de vorige kort geding procedure tussen partijen, dat de bank [gedaagde] toestemming zou geven voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres]. Uit de inhoud van de processtukken van [eiseres] blijkt dat zij enkel en alleen uit is op een zo hoog mogelijke waardevaststelling van de woning. Door het aanhangig maken van het onderhavige kort geding jaagt [eiseres] [gedaagde] ten onrechte op omvangrijke proceskosten.
Op 21 mei 2021, dus vóór de datum van de dagvaarding, is de akte van verdeling aan
mr. Deijkers gemaild. Het ontbreekt [eiseres] bij al haar vorderingen aan een spoedeisend belang, wat haar al vóór het aanhangig maken van de procedure duidelijk was, aldus [gedaagde].
3.5.
De voorzieningenrechter is het met [gedaagde] eens. [eiseres] heeft ervan uit moeten gaan dat [gedaagde] uitvoering zou geven aan het vonnis van 29 april 2021. Dat zou leiden tot haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor wat betreft de aan de woning verbonden hypothecaire lening. Dat was ook gunstig voor [eiseres]. Blijkens de akte van levering heeft [eiseres] een volmacht verleend om een en ander bij de notaris te realiseren.
Zij moet dus reeds eerder dan 8 juni 2021 op de hoogte zijn geweest van de datum van het passeren van de akte van levering. Gelet op de inhoud van eerdergenoemd vonnis had [eiseres] de betreffende akte niet hoeven af te wachten om de afweging te kunnen maken om de onderhavige procedure niet aan te brengen.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voorafgaand aan de intrekking van het kort geding kosten heeft gemaakt voor de voorbereiding daarvan (onder meer voor het opstellen van een conclusie van antwoord).
3.7.
[eiseres] zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op € 965,- (waarvan € 309,- aan griffierechten en
€ 656,- aan salaris advocaat).

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, welke aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op € 965,-, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormelde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet
binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening
van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de
explootkosten van betekening van dit vonnis;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier L. Kliffen op 23 juni 2021. [2]

Voetnoten

2.LK/LJS