ECLI:NL:RBNHO:2021:1288

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
C/15/284833 / HA ZA 19-120
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding en vorderingen tot indiening werkplan en start werkzaamheden in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 17 februari 2021 vonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap HSGV II en [gedaagde 1]. HSGV II vorderde onder andere de ontbinding van overeenkomsten en betaling van een geldlening van € 60.000,00 door [gedaagde 1]. De rechtbank oordeelde dat HSGV II zich ten onrechte op ontbinding beriep, omdat [gedaagde 1] niet in verzuim verkeerde ten tijde van de buitengerechtelijke ontbinding. De rechtbank wees de vordering tot betaling van € 60.000,00 af, omdat [gedaagde 1] de mogelijkheid had om deze in natura te betalen of te verrekenen met werkzaamheden. HSGV II vorderde ook dat [gedaagde 1] een werkplan zou indienen en de werkzaamheden zou starten. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] een werkplan moest indienen binnen zestig dagen en dat hij uiterlijk in november 2021 met de werkzaamheden moest beginnen, zonder dat er een dwangsom aan deze veroordeling werd verbonden. In reconventie vorderde [gedaagde 1] onder andere dat het prijspeil van toepassing zou zijn op het moment van uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank wees deze vordering toe, maar wees andere vorderingen van [gedaagde 1] af, waaronder de vordering tot informatieverstrekking en de vordering tot overleg over toekomstige werkzaamheden. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/284833 / HA ZA 19-120
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1] GROEP VASTGOED II B.V.,
gevestigd te Volendam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.M. Veerman te Volendam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. B.J. Nauta te Barendrecht.
Partijen zullen hierna HSGV II en (in enkelvoud) [gedaagde 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 november 2020;
  • de akte houdende uitlaten na comparitie van [gedaagde 1] met producties 30-33;
  • de antwoordakte van HSGV II.
1.2.
Ten slotte is andermaal vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
HSGV II heeft op 21 februari 2008 aan [gedaagde 1] verkocht en geleverd een stolpboerderij met aanhorigheden, ondergrond en bijbehorende grond aan de [adres 1] .
2.2.
Dit perceel maakte deel uit van een eerder door HSGV II aangekocht en aan haar geleverd perceel, waaronder begrepen perceelnummer [nummer 1] (hierna ook: het laatste stuk tuin achter de stolpboerderij van [gedaagde 1] ).
2.3.
HSGV II had daarnaast een aantal omliggende percelen verworven, waaronder een perceel aan de [adres 2] . Alle na afsplitsing en verkoop aan [gedaagde 1] bij HSGV II gebleven percelen wilde zij in samenwerking met Bouw- en Aannemingsbedrijf [naam 2] B.V. (hierna: [naam 2] ) ontwikkelen voor nieuwe woningbouw. Projectontwikkelaar voor dit project van HSGV II en [naam 2] was [naam 3] , destijds in dienst van [naam 2] .
2.4.
De grond van [adres 2] was verontreinigd. Bodemkwaliteitsbureau Grondslag (hierna: Grondslag), een bedrijf dat ter plaatse onderzoek deed naar de vervuilingsgraad, heeft in 2007 een “Globale kostenraming sanering” voor dit perceel opgesteld, die sloot op € 181.500,- exclusief btw.
2.5.
[gedaagde 1] voerde in 2007 met zijn bedrijf JP 94 ter plaatse in [plaats 2] grondwerk uit, waaronder het graven van sleuven op [adres 2] . Begin december 2007 meldde [gedaagde 1] zich bij [naam 3] . Met [naam 3] heeft hij onderhandelingen gevoerd over de aankoop van het perceel aan de [adres 1] en over het verrichten van saneringswerkzaamheden op [adres 2] door [gedaagde 1] bedrijf JP 94.
2.6.
Een concept koopcontract van 18 december 2007 tussen HSGV II en [gedaagde 1] inzake [adres 1] , opgesteld door notariskantoor Van Reeuwijk, maakt melding van een gedeelte ter grootte van ongeveer 18 are van perceel [nummer 2] Als koopprijs is vermeld € 560.000,00. Dat bedrag is door [naam 3] doorgehaald en gewijzigd in € 500.000,00. Voorts heeft [naam 3] met de hand onderaan de akte geschreven;
“- 17 m1 achter het tuinhuis!
Schuldbekentenis € 60.000,- naar [naam 2] Bouw
te verrekenen met het aannemen van werk.”
2.7.
In mei 2008 komt de ontwikkeling van het onder 2.3 genoemde woningbouwproject stil te liggen door de inmiddels uitgebroken economische crisis. [naam 3] wordt ontslagen door [naam 2] en hij wordt als projectontwikkelaar voor HSGV II en [naam 2] opgevolgd door [naam 4] . In 2010 beëindigen HSGV II en [naam 2] hun samenwerking. Inmiddels heeft HSGV II de onder 2.3 genoemde percelen aan derden verkocht en geleverd, behoudens het gedeelte met nummer [nummer 1] (zie r.o. 2.2). Zowel HSGV II als [naam 2] hebben hun projectontwikkelingsactiviteiten afgebouwd.
2.8.
Partijen hebben in de periode 2014 - 2016 geprocedeerd over onder meer betaling van € 60.000,00 door [gedaagde 1] in verband met de aankoop van [adres 1] en de mogelijkheid tot verrekening van dit bedrag met door [gedaagde 1] te verrichten werkzaamheden.
2.9.
Deze rechtbank heeft bij vonnis van 8 juni 2016 in zaaknummer / rolnummer: C/14/156211 / HA ZA 14-272 (hierna: het vonnis van 8 juni 2016) als volgt beslist:
in conventie
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] c.s. het bedrag van de geldlening ad € 60.000,00 in natura mag betalen dan wel mag verrekenen met de door [gedaagde 1] op afroep van HSGV te verrichten werkzaamheden als gespecificeerd in het door [gedaagde 1] c.s. als productie G3 overgelegde document, althans dat [gedaagde 1] c.s. het recht hebben dit bedrag te betalen in natura dan wel te verrekenen met andere dan de in productie G3 genoemde in redelijkheid opgedragen werkzaamheden;
4.2.
verklaart voor recht dat tussen partijen is afgesproken dat de werkzaamheden als bedoeld in productie G3 een waarde van € 100.000,00 vertegenwoordigen en dat het risico van hergebruik voor HSGV is;
in reconventie
4.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] c.s., naast de betaling die reeds gedaan is bij het transport van de woning, de verplichting hebben om werkzaamheden voor HSGV te verrichten, die overeenstemmen met de hoofdsom van de overeenkomst van geldlening ad € 60.000,00, aangezien partijen deze betaling in natura zijn overeengekomen;
4.4.
verklaart voor recht dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] in opdracht van HSGV de werkzaamheden zal verrichten zoals deze door partijen zijn aangeduid op de “Globale kostenraming sanering [adres 2] ” (productie 3 [gedaagde 1] c.s.) voor de aanneemsom en voorwaarden die blijken uit dit document en de brief van HSGV d.d. 21 december 2007”2.10. De brief van 21 december 2007 van [naam 3] (namens HSGV II) aan [gedaagde 1] luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Hierbij de gemaakte aanvullende afspraken inzake de koop van de stolp [adres 1] :De stolp + aangegeven stuk grond van ca. 17 m1 achter het tuinhuis evenwijdig aan de voorgevel gaat via een levering over van [naam 1] Groep naar fam. [gedaagde 1] voor een bedrag van€ 560.000, - kosten koper.(…)Als bijlage is de globale kostenraming sanering [adres 2] toegevoegd. Er vanuit gaande dat het uitgezeefde zand herbruikbaar is en dat deze dus op locatie kan terugkomen. De werkzaamheden gedaan worden in de voor [gedaagde 1] rustige periode van november t/m februari jaartal nader te bepalen (prognose: nov. 2009).Dat de werkzaamheden uitgevoerd worden voor een bedrag van € 100.000,- exclusief BTW prijspeil januari 2008. Dat het risico voor hergebruik bij de eigenaar blijft. Dat de engineering en begeleiding door derden wordt gedaan. Dat [gedaagde 1] het gebruik van de achtertuin in eigendom van [naam 2] Bouw of [naam 1] Groep om niet kan gebruiken voor hetzij tuin of paardenbak, tot het moment dat [naam 2] Bouw aangeeft dat de bouwactiviteiten zullen aanvangen. Bericht ca. 3 maanden van tevoren. Dat [naam 2] Bouw zal trachten woonbestemming te realiseren, dat dit niet betekent dat er daadwerkelijk gebouwd wordt. Dat [gedaagde 1] het 1e recht van koop krijgt voor het restant van de tuin tegen de dan geldende marktconforme prijs gerelateerd aan de bestemming. Dat [gedaagde 1] in het woonrijp maken zijn rol kan spelen om binnen het vooraf afgegeven budget m.b.t. woon- en bouwrijp maken alsmede het graven van de bouwkuip middels bouwteam dewerkzaamheden ter hand kan nemen.(…)”
De in de brief genoemde bijlage was de onder 2.4 genoemde globale kostenraming van Grondslag. Daarop is met de hand bijgeschreven welke werkzaamheden [gedaagde 1] zou verrichten. Die raming/berekening sloot op € 110.000,- inclusief sloopkosten. Daaronder staat vermeld: “
commerciële korting € 10.000,-
> aanneemsom. € 100.000,- excl. BTW.”
(hierna: de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007).
2.11.
Tegen het vonnis van 8 juni 2016 is geen hoger beroep ingesteld, zodat het kracht van gewijsde heeft.
2.12.
Partijen hebben vervolgens diverse malen contact gehad over de uitvoering van de voor HSGV II te verrichten werkzaamheden. HSGV II heeft voor het begeleiden van deze werkzaamheden de heer [naam 5] , werkzaam bij bureau Peninsula Bodem Water & Leefomgeving, (hierna: [naam 5] ) ingeschakeld. [naam 5] heeft [gedaagde 1] herhaaldelijk gevraagd om een werkplan. [gedaagde 1] heeft eind 2017 aangegeven (nog) niet met een werkplan te kunnen komen, omdat naast de saneringskwestie eerst nog andere (geschil)punten opgelost moesten worden.
2.13.
Daarop heeft HSGV II aan [naam 5] verzocht voorbereidende werkzaamheden te verrichten en zelf een plan van aanpak op te stellen. Aan dit verzoek heeft [naam 5] gehoor gegeven. Bij brief van 8 maart 2018 heeft [naam 5] het volgende aan [gedaagde 1] meegedeeld:
“Als aangegeven heeft HSG-V het plan de werkzaamheden binnen afzienbare tijd in gang te zetten. De verschillende voorbereidende en organisatorische zaken zijn hiertoe opgestart en bijgaand vindt u het Plan van aanpak waarbij de verdeling van werkzaamheden nader is gespecificeerd. U heeft aangegeven dat de uitvoeringsperiode voor u niet van belang is. de werkzaamheden dienen eind september 2018 te zijn afgerond. (…) Namens HSG-V verzoek ik u uiterlijk maandag 19 maart 2018 schriftelijk te bevestigen dat de werkzaamheden voor uw rekening worden uitgevoerd.
Daarnaast stel ik u hierbij in de gelegenheid aan te geven hoe u de werkzaamheden gaat uitvoeren, uiteraard op basis van uw aanbieding dd. 13-dec-2007. U dient dit middels een werkplan uitvoering aan te geven. (…)”
2.14.
[gedaagde 1] heeft hierop onder meer bij brief van 22 maart 2018 gereageerd. Voor zover relevant luidt deze brief als volgt:
“Laat mij duidelijk zijn, het werk waar u en ik over communiceren dat moet gebeuren. Wat ons betreft geen enkel probleem, wel moeten we overleggen over de aangegeven punten zoals prijspeil en hergebruik op locatie. Alles door aannemers die hiervoor aan de juiste door u beschreven criteria voldoen, inclusief de juiste werkplannen.”
[gedaagde 1] heeft verder aangegeven dat het voor een goede samenwerking van belang is dat tevens naar andere door hem in zijn brief genoemde punten wordt gekeken en dat tot een totaaloplossing wordt gekomen.
2.15.
Bij e-mail van 6 april 2018 heeft [naam 5] aan [gedaagde 1] onder meer het volgende bericht:
“Sinds 27 oktober 2017 zijn HSGV-II en ondergetekende bezig om afspraken met u te maken over de door u te verrichten saneringswerkzaamheden. (…) De benodigde vergunningen zijn aangevraagd en verkregen en het werk kan worden opgestart. Tot op heden is van u geen werkplan ontvangen. (…) U blijft maar uitstellen en andere kwesties opwerpen. (…) Samengevat: We staan helemaal klaar om te beginnen: de enige reden waarom we nog niet kunnen beginnen is dat u in gebreke blijft met de inlevering van een concreet werkplan. Ik ontvang dat werkplan nu graag uiterlijk binnen 7 dagen na heden van u bij gebreke waarvan u in verzuim bent.”
2.16.
Bij e-mail van 13 april 2018 heeft [gedaagde 1] aan [naam 5] drie documenten toegezonden: een globale kostenraming sanering van Grondslag van 10 april 2018, een advies van Prommenz van 13 april 2018 met betrekking tot de bodemsanering en een concept-werkplan. [gedaagde 1] heeft in die e-mail aangegeven dat hij bereid is een vaste prijs af te geven voor het gevraagde werk, als HSGV-II bereid is een totaaloplossing te realiseren over de afspraken die met [naam 3] zijn gemaakt.
2.17.
Op 2 mei 2018 heeft [naam 5] een memo opgesteld met de titel ‘Samenvatting procesverloop’. [naam 5] heeft hierin geconcludeerd dat [gedaagde 1] geen concrete stappen of toezeggingen heeft gedaan om de werkzaamheden tot uitvoering te brengen en/of de aanbieding uit 2007 te concretiseren. [naam 5] heeft aangegeven dat bij voortduring door [gedaagde 1] wordt verwezen naar afspraken buiten de overeenkomst uit 2007 om en dat er ten zeerste wordt getwijfeld of [gedaagde 1] in staat is het project tot een goed einde te brengen.
2.18.
Bij e-mail van 28 juni 2018 heeft mr. Veerman [gedaagde 1] namens HSGV II aansprakelijk gesteld voor het uitblijven van de nakoming van de verbintenissen voortvloeiend uit de overeenkomst tussen [gedaagde 1] en HSGV II, zoals ‘voor recht verklaard’ in het vonnis van 8 juni 2016. Tevens heeft mr. Veerman aangegeven dat zijn e-mail geldt als een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat [gedaagde 1] voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld (artikel 6:82 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)).
In de e-mail is mr. Veerman verder ingegaan op kwesties die [gedaagde 1] bespreekbaar wilde maken en op de door [gedaagde 1] op 16 mei 2018 gestelde vragen aan HSGV II.
Mr. Veerman heeft hierop namens HSGV II als volgt geantwoord:
“Dan uw vragen:1) Krijgen wij de mogelijkheid om naast het werk genoemd in de kostenraming opdrachten uit te voeren voor het woon- en bouwrijp maken van de inbreilocatie?
Het antwoord hierop kan niet met een simpel ja of nee worden gegeven. (…) Voor zover u in uw brief doelt op een andere locatie dan ‘de achtertuin’ (achter uw boerderij) bestaan er wat cliënte betreft dus geen afspraken tussen haar en u. Dat neemt niet weg dat cliënte bereid zou kunnen zijn u de gelegenheid te bieden elders werkzaamheden uit te voeren maar cliënte ziet dat vooralsnog niet als een verplichting. (…)
2) Gaat HSGV zich inspannen om woonbestemming te krijgen op het laatste stuk van mijn perceel?
Cliënte heeft in 2008/2009 en ook nog daarna tevergeefs getracht de woonbestemming voor elkaar te krijgen. In de crisisjaren lag alles redelijk stil. Cliënte ziet echter inmiddels weer kansen aanwezig om dit voor elkaar te krijgen en is ook voornemens dit dossier weer op te pakken. Ja is dus het antwoord.
3) Respecteert HSGV nu nog steeds mijn recht van koop voor de grond die HSGV II nu heeft en die achter mijn tuin ligt?Ja. Dit is ook in de procedure reeds aan de orde gekomen. Cliënte respecteert uw eerste recht van koop voor het restant van de tuin tegen de alsdan geldende marktconforme prijs.”
2.19.
Tot op heden heeft [gedaagde 1] nog geen sloop- en saneringswerkzaamheden voor HSGV II uitgevoerd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
HSGV II vordert samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair
- voor recht verklaart dat de overeenkomsten genoemd in rechtsoverwegingen (hierna: r.o.) 4.1 tot en met 4.4 van het vonnis van 8 juni 2016 zijn ontbonden;
- [gedaagde 1] veroordeelt, hoofdelijk, tot betaling van € 60.000,00 binnen veertien dagen na het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2018;
- [gedaagde 1] veroordeelt, hoofdelijk, in de kosten van dit geding;
subsidiair
  • voor het geval de rechtbank meent dat de primair gevraagde ontbinding niet is gerechtvaardigd, [gedaagde 1] veroordeelt binnen zestig dagen na het vonnis over te gaan tot uitvoering van de werkzaamheden zoals zijn opgenomen in het document “Globale kostenraming sanering [adres 2] ” van Grondslag voor een bedrag van € 100.000,00, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag na het verstrijken van die periode, dat [gedaagde 1] daarmee in gebreke blijft;
  • [gedaagde 1] veroordeelt om binnen dertig dagen na het vonnis een werkplan te overleggen dat voldoet aan de onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid aan een zodanig werkplan te stellen eisen, welk werkplan dient aan te sluiten op het Plan van aanpak van bureau Peninsula van 14 februari 2018, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat hij daarmee na het verstrijken van de genoemde termijn in gebreke blijft;
- [gedaagde 1] veroordeelt, hoofdelijk, in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer.
in reconventie
3.3.
[gedaagde 1] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht verklaart dat bij de uitvoering van de werkzaamheden volgens de Globale kostenraming sanering [adres 2] van Grondslag Bodemkwaliteitsbureau:
i) het prijspeil van toepassing is geldend op het tijdstip van uitvoering;
ii) zijdens HSGV II afdoende zekerheid gesteld dient te worden voor de nakoming van de op haar rustende betalingsverplichtingen voor zover deze een bedrag van € 60.000,00 te boven gaan bijvoorbeeld in de vorm van een depotstorting of bankgarantie voor het geheel of fases van de opdracht, dan wel een hoofdelijke verklaring van de grondeigenaren (zijnde de certificaathouders van de [naam 1] en haar directie) dat zij in zullen staan voor de nakoming;
2. HSGV II verplicht om [gedaagde 1] op eerste schriftelijk verzoek binnen veertien dagen na dagtekening daarvan op hoofdlijnen te informeren over de voortgang bij HSGV II om zonder verdere betaalverplichting van [gedaagde 1] een woonbestemming te realiseren op het achterste stuk van zijn tuin, daaronder begrepen het op hoofdlijnen informeren over de voorbereidingen rond het te wijzigen bestemmingsplan en de bijbehorende tekeningen en een globale status van het overleg met de gemeente, alles op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag na het verstrijken van de termijn van veertien dagen dat HSGV II daarmee in gebreke blijft;
3.
primairvoor recht verklaart dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] de mogelijkheid heeft om met zijn eenmanszaak JP 94 werkzaamheden uit te voeren verband houdend met het woonrijp maken van de ontwikkellocatie in Winkel zoals deze aangegeven is op de tekening zoals deze in productie 11 (laatste pagina, perceelnummers 231, 866, 1671, 1672 en 1701) door [gedaagde 1] overgelegd is, waaronder het binnen het vooraf afgegeven budget woon- en bouwrijp maken alsmede het graven van de bouwkuip, alles volgens in overleg en naar billijkheid vast te stellen budgetten en eventueel door vaststelling van een derde zoals Grondmij;
subsidiair
HSVG II beveelt om met [gedaagde 1] in overleg te treden op het moment dat voorzienbaar wordt wanneer er woonbestemming gerealiseerd zal worden op de hiervoor bedoelde locatie en de onderhandelingen tussen partijen voort te zetten voor de hiervoor bedoelde werkzaamheden, leidend tot een opdracht aan [gedaagde 1] ;
4. HSGV II verplicht om [gedaagde 1] op eerste schriftelijk verzoek binnen veertien dagen na dagtekening daarvan op hoofdlijnen te informeren over de voortgang bij HSGV II verband houdend met de beoogde woningbouw en de daaruit voortvloeiende hiervoor genoemde werkzaamheden verband houdend met het bouwrijp maken, alles op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag na het verstrijken van de termijn van veertien dagen dat HSGV II daarmee in gebreke blijft;
5. HSGV II veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.4.
HSGV II voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en reconventie, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
Buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomsten?4.2. HSGV II stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 1] weigert het bedrag van de geldlening van € 60.000,00 in natura aan haar te betalen, dan wel te verrekenen met door hem te verrichten werkzaamheden zoals specifiek genoemd in het vonnis van 8 juni 2016. Bij dagvaarding heeft HSGV II daarom de ontbinding ingeroepen van de overeenkomsten tussen haar en [gedaagde 1] als bedoeld in r.o. 4.1 tot en met 4.4 van het vonnis van 8 juni 2016: de overeenkomst dat [gedaagde 1] het bedrag van de geldlening in natura mag betalen dan wel mag verrekenen met werkzaamheden, alsmede de overeenkomst dat [gedaagde 1] de werkzaamheden zal verrichten die zijn aangeduid op de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007 voor een bedrag van € 100.00,00.
4.3.
Ter zitting heeft mr. Veerman namens HSGV II desgevraagd toegelicht dat deze overeenkomsten buitengerechtelijk zijn ontbonden per 4 februari 2019 – zijnde de datum van de dagvaarding – en dat daarom een verklaring voor recht wordt gevorderd dat “de overeenkomsten genoemd in r.o. 4.1 tot en met 4.4 van het vonnis van 8 juni 2016 zijn ontbonden”.
4.4.
[gedaagde 1] stelt zich op het standpunt dat HSGV II zich ten onrechte op ontbinding beroept. [gedaagde 1] betwist dat hij niet bereid is (geweest) de in het vonnis van 8 juni 2016 genoemde werkzaamheden voor HSGV II te verrichten. Volgens [gedaagde 1] heeft hij herhaaldelijk aangeboden om (deel)opdrachten uit te voeren en heeft hij HSGV II in april 2018 een concept-werkplan toegezonden. HSGV II wilde echter niet overleggen over de praktische en formele zaken die nog afgestemd moesten worden, waardoor er geen definitief werkplan kon worden opgesteld, aldus [gedaagde 1] .
4.5.
De rechtbank stelt vast dat in r.o. 4.1 en 4.3 van het vonnis van 8 juni 2016 geen overeenkomsten staan geformuleerd. De onder r.o. 4.1 en 4.3 door de rechtbank gegeven verklaringen voor recht hebben betrekking op de wijze waarop [gedaagde 1] aan zijn betalingsverplichting jegens HSGV II kan voldoen, respectievelijk hebben zij de strekking van een verplichting van [gedaagde 1] om werkzaamheden voor HSGV II te verrichten. De rechtbank heeft hier niet bepaald dat er een overeenkomst tussen partijen bestaat inhoudende dat [gedaagde 1] het bedrag van de geldlening in natura mag betalen dan wel mag verrekenen met werkzaamheden. Evenmin heeft de rechtbank bepaald dat er tussen partijen een overeenkomst bestaat dat [gedaagde 1] de werkzaamheden zal verrichten die zijn aangeduid op de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007 voor een bedrag van € 100.00,00. Het beroep op ontbinding van deze door HSGV II gestelde overeenkomsten faalt reeds daarom.
4.6.
Voor zover HSVG II beoogt te stellen dat [gedaagde 1] de overeenkomst dat hij voor HSGV II de werkzaamheden zal verrichten die zijn aangeduid op de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007 voor de aanneemsom en voorwaarden die blijken uit dit document en de brief van HSGV II van 21 december 2007, niet is nagekomen, overweegt de rechtbank dat deze stelling evenmin een geslaagd beroep op ontbinding oplevert. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.7.
Vaststaat dat eind december 2007 de stand van zaken aldus was dat [gedaagde 1] niet gehouden was om de geldlening af te lossen alvorens hij door HSGV II in de gelegenheid was gesteld de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Ten aanzien van de uitvoering van de werkzaamheden zijn partijen geen tijdsbepaling overeengekomen. Na het vonnis van 8 juni 2016 hebben partijen op 27 oktober 2017 een bespreking gehad over de sloop en sanering van het perceel [adres 2] . HSGV II heeft bij [gedaagde 1] aangedrongen om de werkzaamheden in gang te zetten en een werkplan aan te leveren. Voor de indiening van een werkplan heeft HSGV II meermalen termijnen gesteld. Een definitief werkplan van de kant van [gedaagde 1] bleef echter uit.
4.8.
Uit de houding en mededelingen van [gedaagde 1] zou HSGV II, volgens haar stellingen, hebben mogen afleiden dat aanmaning tot uitvoering van de werkzaamheden nutteloos zou zijn en dat [gedaagde 1] zou tekortschieten. De rechtbank volgt HSGV II hierin niet.
Uit de stukken is genoegzaam komen vast te staan dat [gedaagde 1] bereid was een definitief werkplan op te stellen en de desbetreffende werkzaamheden uit te voeren, mits er een oplossing zou komen voor de openstaande punten die volgens [gedaagde 1] aan directe uitvoering van de werkzaamheden in de weg stonden. Ondanks dat deze oplossing er in april 2018 nog niet was, heeft [gedaagde 1] concrete stappen gezet door een kostenraming van de sanering, een advies van Prommenz met betrekking tot de sanering en een concept-werkplan aan HSGV II toe te sturen. Niettemin heeft de advocaat van HSGV II [gedaagde 1] op 28 juni 2018 in gebreke gesteld op grond van artikel 6:82 lid 2 BW, dus zonder een termijn voor nakoming te geven omdat aanmaning nutteloos zou zijn. Dit terwijl HSGV II niet eerder richting [gedaagde 1] termijnen heeft gesteld voor, of hem heeft gesommeerd tot nakoming van zijn verplichting tot uitvoering van de werkzaamheden. Dat [gedaagde 1] weigerachtig zou zijn verdraagt zich overigens ook moeilijk met de omstandigheid dat er tussen 28 juni 2018 en de dagvaarding van 4 februari 2019 kennelijk nog - zo bleek ter zitting - ruimte was voor overleg tussen partijen.
4.9.
De conclusie luidt dat [gedaagde 1] ten tijde van de buitengerechtelijke ontbinding op 4 februari 2019 niet in verzuim verkeerde. Gelet op artikel 6:265 lid 2 BW ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de schuldenaar in verzuim is. HSGV II heeft de tussen haar en [gedaagde 1] gesloten overeenkomst als bedoeld in r.o. 4.4 van het vonnis van 8 juni 2016 dus niet op rechtens deugdelijke wijze ontbonden, zoals zij bij dagvaarding heeft willen doen. De in conventie (primair) gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
In het midden kan blijven of in de hier aan de orde zijnde situatie, waarin tussen partijen gemaakte afspraken in de vorm van verklaringen voor recht zijn neergelegd in het dictum van een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak, een (buitengerechtelijke) ontbinding überhaupt mogelijk is.
Vordering tot betaling van € 60.000,00
4.10.
Dit betekent dat [gedaagde 1] (nog steeds) de mogelijkheid heeft om de geldlening van € 60.000,00 in natura te betalen of te verrekenen met door hem ten behoeve van HSGV II te verrichten werkzaamheden. De in conventie gevorderde veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 60.000,00 zal om die reden eveneens worden afgewezen.
Vordering overleggen werkplan
4.11.
HSGV II vordert subsidiair, samengevat, dat [gedaagde 1] op korte termijn een werkplan indient dat aansluit op het Plan van aanpak van bureau Peninsula van 14 februari 2018. HSGV II stelt dat een werkplan noodzakelijk is om de door [gedaagde 1] te verrichten werkzaamheden in te passen in de overige werkzaamheden die aan en rondom het perceel [adres 2] door anderen zullen (moeten) worden uitgevoerd.
4.12.
De rechtbank kan HSGV II volgen in haar stelling dat door [gedaagde 1] een werkplan moet worden opgesteld, ertoe leidend dat de overeengekomen werkzaamheden zoals vermeld op de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007 na al die jaren nu eens eindelijk kunnen gaan starten. Tegen de indiening van een werkplan als zodanig heeft [gedaagde 1] ook geen verweer gevoerd.
Terecht heeft [gedaagde 1] echter aangevoerd dat voor dit werkplan niet kan worden aangesloten bij het Plan van aanpak van bureau Peninsula van 14 februari 2018. Dat plan van aanpak gaat er namelijk ten onrechte van uit dat de asbestsanering in de panden aan de [adres 2] (woning, loods, afdak) door of in opdracht van [gedaagde 1] wordt gedaan. Als uitgangspunt voor de overeengekomen werkzaamheden geldt de globale kostenraming sanering van Grondslag uit 2007. De naam ‘ [gedaagde 1] ’ is daarop met de hand geschreven bij de werkzaamheden die [gedaagde 1] volgens overeenkomst voor zijn rekening neemt. Het gaat dus om de sloop van de panden, puinsanering in de grond (de verhardingslaag) en oliesanering in de grond. Onder puinsanering wordt ook begrepen de sanering van de asbestspot sleuf G15. Nergens blijkt uit dat tussen partijen in 2007 tevens is overeengekomen dat de verwijdering van de asbesthoudende materialen in de panden op het terrein door of in opdracht van [gedaagde 1] zou geschieden en dat het bedrag van € 8.500,00 aan sloopkosten op de kostenraming mede daarop betrekking heeft. Dat is, gelet op de hoogte van dit bedrag en het feit dat de asbest door een SC-530 gecertificeerd bedrijf verwijderd moet worden, ook uiterst ongeloofwaardig. Bovendien dateert de (eerste) asbestinventarisatie van de panden pas van 6 december 2017.
4.13.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van HSGV II om [gedaagde 1] te veroordelen tot indiening van een werkplan toewijzen. De rechtbank zal een termijn stellen van zestig dagen na de betekening van dit vonnis. [gedaagde 1] zal, anders dan gevorderd, om bovenvermelde reden niet worden verplicht aan te sluiten bij eerdergenoemd plan van aanpak. Dat neemt niet weg dat het met het oog op een snelle voortgang in deze zaak wenselijk is met dit plan van aanpak zoveel mogelijk, voor zover het uitgaat van de overeengekomen werkzaamheden uit hoofde van de globale kostenraming sanering van Grondslag, rekening te houden.
4.14.
Gelet op de geruime tijd die sinds het vonnis van 8 juni 2016 is verstreken en de impasse waarin partijen zijn geraakt bestaat grond om, zoals door HSGV II gevorderd, aan de veroordeling van [gedaagde 1] een dwangsom te verbinden. De rechtbank ziet wel aanleiding de door HSGV II gevorderde dwangsom te matigen tot € 500,00 per dag en de op te leggen dwangsom te maximeren tot € 10.000,00.
Vordering start uitvoering werkzaamheden4.15. De subsidaire vordering om [gedaagde 1] te veroordelen om over te gaan tot uitvoering van de werkzaamheden volgens de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007 is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank onvoldoende gronden aanwezig acht [gedaagde 1] een dwangsom op te leggen en te bepalen dat die werkzaamheden voor € 100.000,00 worden uitgevoerd. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.16.
Gebleken is dat het terrein aan de [adres 2] vol ligt met allerlei grof afval. Dat terrein moet opgeruimd en opgeschoond worden en ook het asbest moet uit de panden verwijderd worden. Dit zijn geen overeengekomen werkzaamheden die volgens de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007 door [gedaagde 1] (moeten) worden gedaan. Deze werkzaamheden moeten echter wel afgerond zijn, voordat [gedaagde 1] met zijn sloop- en saneringswerkzaamheden kan beginnen. Omdat [gedaagde 1] voor de start van de uitvoering van deze werkzaamheden afhankelijk is van anderen, waaronder HSGV II, acht de rechtbank het stellen van een termijn van zestig dagen na vonnis, zoals gevorderd door HSGV II, niet reëel. Bovendien is [gedaagde 1] in 2007 met HSGV II overeengekomen dat hij zijn werkzaamheden mag uitvoeren in de voor hem rustige periode van november tot en met februari, nader te bepalen. Met deze afspraak dient rekening te worden gehouden bij de termijnstelling.
De rechtbank gaat er verder van uit dat na de totstandkoming van het werkplan de opschoon- en asbestsaneringswerkzaamheden (huis, loods) met bekwame spoed door HSGV II zullen worden opgepakt. Uiterlijk in november 2021 of zoveel eerder als mogelijk moet [gedaagde 1] dan zijn werkzaamheden kunnen aanvangen. Hiertoe zal de rechtbank [gedaagde 1] veroordelen. Vanwege de onzekerheden met betrekking tot het exacte tijdstip van het gereedkomen van het werkplan en de afronding van zaken voorafgaand aan de start van de werkzaamheden door [gedaagde 1] , zal de rechtbank geen dwangsom verbinden aan deze veroordeling. Evenmin zal de rechtbank bepalen, zoals gevorderd, dat [gedaagde 1] werkzaamheden voor een vast bedrag van € 100.000,00 worden uitgevoerd. Zoals hieronder onder 4.19 wordt overwogen, geldt voor de werkzaamheden van [gedaagde 1] het prijspeil op het tijdstip van uitvoering. De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde 1] zijn werkzaamheden voortvarend zal oppakken, voortzetten én afronden. Voor zover [gedaagde 1] het punt van hergebruik op locatie nog aanstipt, overweegt de rechtbank dat het risico van hergebruik op locatie voor HSGV II is, zoals beslist in het vonnis van 8 juni 2016. Dit punt behoeft dus niet in de weg te staan aan een voortvarende start door [gedaagde 1] .
Conclusie vorderingen van HSGV II
4.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het primair gevorderde zal worden afgewezen. Het verrekeningsverweer van [gedaagde 1] in verband met de kwestie rond de bouwhekken en zijn betaling van € 5.000,00 (onder protest) in oktober 2018 behoeft geen bespreking meer. De subsidiaire vorderingen van HSGV II zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
Vorderingen van [gedaagde 1] : 1. het prijspeil
4.18.
[gedaagde 1] vordert in reconventie onder 1. sub i) een verklaring voor recht dat bij de uitvoering van de werkzaamheden volgens de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007 het prijspeil van toepassing is geldend op het tijdstip van uitvoering. Aan deze vordering legt [gedaagde 1] primair ten grondslag dat er tussen partijen afspraken zijn gemaakt over het prijspeil zoals verwoord in de brief van 21 december 2007. In die brief is vermeld dat de door [gedaagde 1] te verrichten werkzaamheden uitgevoerd worden voor een bedrag van € 100.000,- exclusief btw prijspeil januari 2008.
4.19.
HSGV II betoogt dat uit de woorden ‘prijspeil januari 2008’ niet volgt dat het prijspeil van het moment van uitvoering moet worden gehanteerd. Er is volgens haar voor de saneringswerkzaamheden een vaste prijs overeengekomen van € 100.000,00.
4.20.
Partijen zijn dus verdeeld over de uitleg van de term ‘prijspeil januari 2008’ uit de brief van 21 december 2007 en hoe die term zich verhoudt tot de door HSGV II verlangde uitvoering van werkzaamheden door [gedaagde 1] .
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] in deze situatie, waarin op hoofdlijnen was overeengekomen welke werkzaamheden hij zou gaan verrichten, de termijn hiervoor nog nader moest worden bepaald en er nog verschillende voorbereidende en organisatorische zaken moesten worden opgestart, erop mocht vertrouwen dat voor zijn werkzaamheden de prijzen zouden gelden zoals die door Grondslag op het moment van daadwerkelijke uitvoering ervan zouden worden gehanteerd.
Dat HSGV II vasthoudt aan een overeengekomen, gefixeerde prijs van € 100.000,00 is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Bij (langlopende) projecten zoals hier aan de orde is het immers niet gebruikelijk dat wordt gewerkt met geoffreerde prijzen die lange tijd vaststaan. Daarmee zou het risico van tussentijdse (prijs)veranderingen eenzijdig op de andere partij – in dit geval [gedaagde 1] – worden afgewenteld. Het verbinden van een prijspeilclausule aan de overeengekomen, nog te verrichten werkzaamheden moet juist voorkomen dat een project door een opdrachtnemer met verlies wordt gedaan. Het standpunt van HSGV II is bovendien onlogisch omdat in de door haar voorgestane lezing de woorden “prijspeil januari 2008” volkomen zinledig zouden zijn.
Ook omdat het [naam 3] is geweest die (namens HSGV II) de brief van 21 december 2007 met de prijspeilclausule heeft opgesteld, moet de rechtbank ervan gaan uit dat partijen zijn overeengekomen dat voor de werkzaamheden door [gedaagde 1] het prijspeil van toepassing is geldend op het tijdstip van uitvoering.
4.22.
De rechtbank geeft partijen in overweging om Grondslag te benaderen voor een geactualiseerde kostenraming met als basis haar document uit 2007 (niet dat van 10 april 2018). Het gaat dus om de posten gelieerd aan de met de hand bijgeschreven rechterkolom, leidend tot een totale raming van € 113.500,00, vermeerderd met sloopkosten ten bedrage van € 8.500,00. Dit totaalbedrag exclusief btw moet geïndexeerd worden. Daarop strekken in mindering, zoals in 2007 door partijen overeengekomen, een bedrag van € 12.000,00 en een commerciële korting van € 10.000,00.
4.23.
Het voorgaande leidt ertoe dat de in reconventie onder 1. sub i) gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen op de wijze zoals is vermeld in de beslissing. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal ten aanzien van deze vordering worden afgewezen, omdat het gaat om een declaratoire uitspraak.
Vordering tot zekerheidsstelling
4.24.
Ten aanzien van de in reconventie onder 1. sub ii) gevorderde verklaring voor recht dat HSGV II afdoende zekerheid moet stellen voor de nakoming van de op haar rustende betalingsverplichtingen voor zover deze een bedrag van € 60.000,00 te boven gaan, betoogt HSGV II dat er voor toewijzing van deze vordering geen rechtsgrond aanwezig is. Volgens HSGV II is zij goed voor haar geld en kan zij aan haar eventuele betalingsverplichtingen jegens [gedaagde 1] voldoen.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] tegenover het gemotiveerde verweer van HSGV II onvoldoende heeft toegelicht dat er goede gronden aanwezig zijn om van HSGV II te verlangen dat zij zekerheid stelt. [gedaagde 1] heeft niet gemotiveerd gesteld dat HSGV II zelf nauwelijks financiële middelen heeft en deze middelen ook niet met enige zekerheid via de familie Schilder tegemoet kan zien. Er bestaat bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing van het tegendeel geen grond om te twijfelen aan de liquiditeit van HSGV II. De vordering tot zekerheidsstelling zal worden afgewezen.
Vordering tot informatieverstrekking
4.26.
[gedaagde 1] vordert in reconventie onder 2. om HSGV II te verplichten om hem, kort gezegd, te informeren over de voortgang van het realiseren van een woonbestemming op het achterste stuk van zijn tuin. Volgens [gedaagde 1] geldt de afspraak dat HSGV II bij een bestemmingsplanwijziging van de ontwikkellocatie dit stuk tuin mee zou nemen, zodat ook op die grond een bouw- en woonbestemming komt te rusten. [gedaagde 1] stelt dat HSGV II nalaat hem over de laatste ontwikkelingen en afspraken met de gemeente te informeren terwijl hij daarbij wel recht en belang heeft, dan wel dat HSGV II hem onjuist informeert.
4.27.
Niet in geschil is dat [gedaagde 1] een eerste recht van koop heeft op de grond van HSGV II achter zijn huis. Daaruit vloeit evenwel nog geen informatieverplichting voor HSGV II voort om [gedaagde 1] op de hoogte te stellen van planologische ontwikkelingen voor dit gebied. Evenmin kan voor een dergelijke informatieverplichting een juridische grondslag worden gevonden in de tussen [naam 3] en [gedaagde 1] gemaakte afspraken zoals neergelegd in de brief van 21 december 2007. In die brief is vermeld dat [naam 2] Bouw (lees: HSGV II) zal
trachtenter plekke een woonbestemming te realiseren. Het betreft hier een inspanningsverplichting en geen juridische verbintenis van HSGV II jegens [gedaagde 1] om ervoor zorg te dragen dat de grond van HSGV II achter het huis van [gedaagde 1] daadwerkelijk een woonbestemming krijgt.
4.28.
HSGV II heeft tijdens deze procedure nadere informatie verschaft en beschreven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot voornoemde grond. Terecht stelt HSGV II dat voor het in het leven roepen van een continue informatieplicht geen (rechts)grond bestaat. Daarbij is relevant dat een specificering van de gevraagde bescheiden ontbreekt. De rechtbank begrijpt dat het voor [gedaagde 1] van belang is in de voorfase van de ontwikkeling van het gebied betrokken te zijn. Het ligt echter op de weg van [gedaagde 1] , die - anders dan HSGV II - in [plaats 1] woonachtig is, zich via andere (openbare) kanalen, bijvoorbeeld via de e-mailservice van overheid.nl, op de hoogte te (laten) stellen van voor hem relevante planologische ontwikkelingen betreffende de grond van HSGV II achter zijn huis.
De vordering in reconventie onder 2. zal worden afgewezen.
Overeenkomst werkzaamheden m.b.t. woon- en bouwrijp maken van ontwikkellocatie?
4.29.
[gedaagde 1] vordert in reconventie onder 3. primair een verklaring voor recht dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] de mogelijkheid heeft om met zijn eenmanszaak JP 94 binnen het vooraf afgegeven budget werkzaamheden uit te voeren met betrekking tot het woon- en bouwrijp maken van de ontwikkellocatie in Winkel, alsmede het graven van de bouwkuip. [gedaagde 1] stelt hiertoe dat hij bij de onderhandelingen over de verkoop van de stolpboerderij in 2007 tegen [naam 3] heeft gezegd dat hij graag het voorbereidend grondwerk voor de gehele ontwikkellocatie wil doen. Daarop heeft [naam 3] gezegd dat, zodra de plannen er zouden zijn, [gedaagde 1] daarvan mocht uitvoeren wat hij wilde. Dit is ook de reden geweest, aldus [gedaagde 1] , dat [naam 3] voor de sloop- en saneringswerkzaamheden een commerciële korting van € 10.000,00 heeft bedongen en [gedaagde 1] daarmee heeft ingestemd.
Indien de rechtbank het bestaan van evengenoemde overeenkomst niet aanneemt, stelt [gedaagde 1] zich op het standpunt dat op partijen de verplichting rust om (verder) te onderhandelen over de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst.
4.30.
HSGV II betwist het bestaan van een overeenkomst zoals gesteld door [gedaagde 1] . Daarbij wijst HSGV II erop dat niet zeker is dat er ter plekke gebouwd wordt. Als het zover komt dat zij overgaat tot het woon- en bouwrijp maken van de grond, zal zij [gedaagde 1] in de gelegenheid stellen een prijs te offreren voor de genoemde werkzaamheden. Dit betreft enkel perceelnummer [nummer 1] (het laatste stuk tuin achter de stolpboerderij van [gedaagde 1] ) en niet tevens de door [gedaagde 1] genoemde perceelnummers [perceelnummers] , aldus HSGV II.
4.31.
De rechtbank stelt voorop dat een overeenkomst tot stand komt na aanbod en aanvaarding. Daarbij geldt dat in ieder geval overeenstemming moet bestaan over de essentialia van de overeenkomst.
4.32.
Bij haar beslissing van 8 juni 2016 heeft deze rechtbank onder meer de voorwaarden die blijken uit de brief van 21 december 2007 tot uitgangspunt genomen. In die brief zijn de tussen [gedaagde 1] en [naam 3] (namens HSGV II) gemaakte afspraken neergelegd. Hierin is vermeld dat [gedaagde 1] in het woonrijp maken
zijn rol kan spelenom binnen het vooraf afgegeven budget m.b.t. woon- en bouwrijp maken alsmede het graven van de bouwkuip middels bouwteam de werkzaamheden ter hand kan nemen. Verder is in de brief vermeld dat de budgetten in overleg en naar redelijkheid worden vastgesteld, waarbij mogelijk derden om een second opinion zullen worden gevraagd.
4.33.
Partijen betwisten niet - en dit blijkt ook uit de brief van 21 december 2007 - dat [gedaagde 1] en [naam 3] hebben gesproken over de uitvoering van grondwerkzaamheden op de ontwikkellocatie en dat zij daarbij bepaalde gedachten hebben ontwikkeld over de rol en bijdrage van [gedaagde 1] hierin. De “overeenkomst” tussen [naam 3] en [gedaagde 1] had echter een zeer globaal en summier karakter en behoefde nog nadere uitwerking. Naar het oordeel van de rechtbank bevatte de overeenkomst nog niet alle essentialia en kon zij dus slechts als een intentieverklaring c.q. voorovereenkomst worden beschouwd. [gedaagde 1] heeft te weinig en onvoldoende concreet onderbouwd gesteld dat een perfecte overeenkomst tussen hem en HSGV II tot stand is gekomen, op grond waarvan door [gedaagde 1] werkzaamheden m.b.t. het woon- en bouwrijp maken van de ontwikkellocatie zouden kunnen worden afgedwongen. Dit betekent dat de in reconventie onder 3. primair gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Verplichting tot overleg en voortzetting onderhandelingen?
4.34.
Subsidiair vordert [gedaagde 1] om HSVG II te bevelen met [gedaagde 1] in overleg te treden op het moment dat voorzienbaar wordt wanneer er een woonbestemming gerealiseerd zal worden op de ontwikkellocatie en de onderhandelingen tussen partijen voort te zetten voor de werkzaamheden, leidend tot een opdracht aan [gedaagde 1] . Deze vordering is evenmin toewijsbaar. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.35.
Aangezien – zoals hiervoor onder 4.33 is overwogen – partijen in 2007 nog geen perfecte overeenkomst hadden bereikt, waren de onderhandelingen (dus) niet zo ver gevorderd dat [gedaagde 1] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat enige overeenkomst tot stand zou komen. Voor en tijdens deze procedure hebben partijen nog een lange periode met elkaar onderhandeld. Dat deze onderhandelingen op een gegeven moment – naar de rechtbank begrijpt – door HSGV II zijn afgebroken valt haar niet te verwijten. Het stond HSGV II in dat stadium vrij om zich terug te trekken uit de onderhandelingen.
Zoals hiervoor is overwogen was een nadere uitwerking van “de overeenkomst” nodig waaromtrent partijen verschillende visies hebben. Er is inmiddels meer dan dertien jaar verstreken sinds de uitgesproken intenties. [gedaagde 1] heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat het afbreken van de onderhandelingen door HSGV II in dit geval onaanvaardbaar moet worden geacht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat HSGV II niet gehouden is (opnieuw) in overleg en onderhandeling met [gedaagde 1] te gaan over de door hem verlangde grondwerkzaamheden op de ontwikkellocatie, nog daargelaten dat bezwaarlijk op voorhand kan worden geoordeeld dat een opdracht aan [gedaagde 1] de uitkomst van de onderhandelingen zou moeten zijn.
Vordering tot informatieverplichting voortgang woningbouw en grondwerkzaamheden
4.36.
Ook de vordering in reconventie onder 4. om HSGV II te verplichten om [gedaagde 1] te informeren over de voortgang van de beoogde woningbouw en de daaruit voortvloeiende grondwerkzaamheden, dient te worden afgewezen.
Hetgeen hiervoor onder 4.33 en 4.35 is overwogen brengt mee dat ook de basis aan deze vordering ontvalt. Dat er voor HSGV II geen rechtens afdwingbare informatieverplichting bestaat, laat onverlet dat het haar zou sieren in de (nabije) toekomst informatie aan [gedaagde 1] te verschaffen waarbij deze belang heeft. De bereidheid daartoe heeft HSGV II in deze procedure ook getoond. In het bijzonder gaat het dan om concrete informatie die het bouw- en woonrijp maken van de gehele ontwikkellocatie betreft, zodat [gedaagde 1] - daartoe in de gelegenheid gesteld door HSGV II zoals door haar aangeboden - tijdig een prijs kan offreren voor de grondwerkzaamheden.
Slotsom
4.37.
De slotsom is dat de vorderingen in conventie met betrekking tot indiening van een werkplan en de start van de werkzaamheden door [gedaagde 1] (gedeeltelijk) zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. Het overige door HSGV II in conventie gevorderde zal worden afgewezen. De vorderingen in reconventie zullen, met uitzondering van de door [gedaagde 1] onder 1. sub i) gevorderde verklaring voor recht, worden afgewezen.
Proceskosten
4.38.
Aangezien elk van partijen zowel in conventie als in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen zestig dagen na betekening van dit vonnis een werkplan te overleggen dat voldoet aan de onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid aan een zodanig werkplan te stellen eisen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat [gedaagde 1] zich niet aan deze veroordeling houdt, tot een maximum van € 10.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om uiterlijk in november 2021 of zoveel eerder als mogelijk is, over te gaan tot uitvoering van de (aan [gedaagde 1] toegewezen) werkzaamheden zoals deze zijn opgenomen in de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007, voor een nader vast te stellen bedrag uitgaande van het prijspeil op het tijdstip van uitvoering en rekening houdend met een commerciële korting van € 10.000,00 en een aftrek van € 12.000,00 zoals in 2007 overeengekomen,
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen onder 5.1 en 5.2, uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
verklaart voor recht dat bij de uitvoering van de werkzaamheden volgens de globale kostenraming sanering van Grondslag van 2007 het prijspeil van toepassing is geldend op het tijdstip van uitvoering,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: ST