Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
3.540,00(2 punt × tarief € 1.770,00)
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak vordert eiser, een broer van gedaagde 1, terugbetaling van een bedrag van € 115.000,- dat hij in juni 2019 aan gedaagde 1 en gedaagde 2 heeft overgemaakt. Eiser stelt dat dit bedrag is verstrekt op basis van een mondelinge overeenkomst van geldlening. Gedaagden betwisten het bestaan van een dergelijke overeenkomst en stellen dat de overgemaakte bedragen bedoeld waren om een schuld van gedaagde 1 aan de holding van eiser, Eurintro, te voldoen. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de stelling van een overeenkomst van geldlening ondersteunen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat er geen bewijs is van een leningsovereenkomst en de betalingen direct door gedaagde 1 zijn doorgestort naar Eurintro. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 5.179,-.