ECLI:NL:RBNHO:2021:1498

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
C/15/308904 / FA RK 20-5694
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling voor minderjarige kinderen in het kader van ouderschapsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 24 februari 2021 uitspraak gedaan over de wijziging van de zorgregeling voor de vakanties van de minderjarige kinderen van partijen, de moeder en de vader. De moeder had verzocht om een wijziging van artikel 3.1 van het ouderschapsplan, dat in 2013 was opgesteld, omdat de huidige regeling niet meer voldeed aan de behoeften van de kinderen en de ouders. De vader, die een onregelmatig werkrooster heeft, was van mening dat de bestaande regeling in stand moest blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgregeling niet volledig werd uitgevoerd en dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft de zorgregeling aangepast, waarbij de kinderen in de zomervakanties drie aaneengesloten weken bij de vader verblijven en de overige drie weken bij de moeder. Voor de andere vakanties is een verdeling bij helfte vastgesteld. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor was. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken tussen ouders en de verantwoordelijkheid van beide ouders om zorg te dragen voor de kinderen, ook in het geval van een scheiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zorgregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/308904 / FA RK 20-5694
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 24 februari 2021
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.R. Menso, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.J. Avis, kantoorhoudende te Hoofddorp.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de moeder van 15 oktober 2020, ingekomen op
20 oktober 2020;
- het verweer, met bijlagen, van de vader van 22 december 2020, ingekomen op
23 december 2020;
- het F9-formulier, met bijlage, van de advocaat van de vader van 23 december 2020;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 7 januari 2021;
- het F9-formulier, tevens gewijzigd verzoek, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 14 januari 2021;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 19 januari 2021;
- het F9-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 21 januari 2021;
- de ter zitting overgelegde pleitnota van de advocaat van de moeder.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 januari 2021 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. F.R. Menso en de vader door mr. C.J. Avis. Tevens was ter zitting aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.
1.3.
De minderjarige [minderjarige 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft voorafgaand aan de zitting een gesprek met de kinderrechter gehad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De vader heeft de minderjarigen erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen. De minderjarigen wonen bij de moeder.
2.3.
Partijen hebben onderling afspraken gemaakt, onder meer over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken (hierna: zorgregeling), welke zij hebben vastgelegd in een ouderschapsplan dat partijen op 12 juli 2013 hebben ondertekend.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht artikel 3.1 van het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan te wijzigen met dien verstande dat wat betreft de vakanties, met ingang van 2021 een zorgregeling wordt vastgesteld waarbij de kinderen:
-
de zomervakanties:
in de oneven jaren de eerste twee weken bij de vrouw verblijven en de derde en de vierde week bij de vader verblijven, vervolgens de vijfde week bij de moeder en de zesde week bij de vader verblijven. Hierbij geldt dat de week zeven dagen heeft van 7:00 uur ’s ochtends tot 19:00 uur ’s avonds. Het halen en brengen van de kinderen geschiedt op basis van onderling overleg. In de even jaren, te beginnen in 2022, geschiedt dit andersom;
-
de voorjaarsvakanties:
in de oneven jaren bij de vader verblijven en in de even jaren bij de moeder verblijven;
-
de meivakanties:
in de oneven jaren gedurende de eerste week bij de vader verblijven en de tweede week bij de moeder verblijven. In de even jaren geschiedt dit andersom;
-
de herfstvakanties:
in de oneven jaren bij de moeder verblijven en gedurende de even jaren bij de vader;
-
de kerstvakanties:
in de oneven jaren gedurende de eerste week bij de moeder verblijven en in de tweede week bij de vader verblijven. In de even jaren geschiedt dit andersom;
dan wel een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2
Tevens heeft de moeder, bij gewijzigd verzoek, verzocht het (gewijzigd) ouderschapsplan van partijen deel uit te laten maken van de te geven beschikking dan wel de inhoud van het (gewijzigd) ouderschapsplan op te nemen in de te geven beschikking, dan wel een zodanige beslissing te geven als de rechtbank juist acht.
3.3
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de moeder het volgende naar voren gebracht. Het uitgangspunt van de vakanties zoals opgenomen in het ouderschapsplan is dat deze bij helfte worden verdeeld. In de praktijk wordt dit niet gevolgd. De kinderen verbleven gedurende alle vakanties – uitgezonderd vier zomervakanties waar de vader de kinderen drie keer vijf à zes dagen bij zich heeft gehad – bij de moeder. De moeder heeft het gevoel dat zij gehouden is zich constant te richten naar de vakantieplanning van de vader, waardoor zijzelf minder mogelijkheden heeft om met de kinderen een goede vakantie te plannen of haar werk in te plannen. De moeder vindt dat de vader zich niet constant kan verschuilen achter het gegeven dat zijn werkgever andere werktijden niet zou toestaan. De moeder meent ook dat het financiële argument van de vader niet zou mogen inhouden dat zij zich blijvend zou moeten aanpassen. Daarbij komt dat de regeling zeven jaar oud is en destijds mede geënt was op de leeftijd van de kinderen. De regeling is niet meer up-to-date, met name nu ook de moeder vanwege haar werk genoodzaakt is haar vakanties een half jaar van tevoren aan te vragen.
Voorts verzoekt de moeder het ouderschapsplan deel uit te laten maken van de beschikking, dan wel de inhoud van het ouderschapsplan uit te laten maken van de te geven beschikking, omdat de vader weigert de jaarlijkse indexering over de vastgestelde kinderalimentatie te betalen. De moeder heeft een executoriale titel nodig om tot inning van de achterstallige indexering over te kunnen gaan.
Ter zitting is door en namens de moeder hieraan nog het volgende toegevoegd. Op dit moment komen alle zorgtaken voor rekening van de moeder. Mede gezien feit dat de moeder ADHD heeft en zij snel overbelast is, valt dit haar zwaar. Zij merkt dat zij geen tijd heeft om op te laden. Ten aanzien van het verzoek om het ouderschapsplan deel uit te laten maken van de beschikking is voorts aangegeven dat de familierechter bevoegd zou moeten zijn om zich hierover uit te laten, met name omdat het niet betalen van de indexering de kinderen raakt.

4.Verweer

4.1.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vader is niet flexibel in zijn werkrooster omdat hij als teamleider in een vijfploegendienstrooster meedraait en er altijd een minimale bezetting aanwezig moet zijn. Gelet op zijn leeftijd en dertigjarige loopbaan bij zijn huidige werkgever, is een andere baan zoeken lastig. Bovendien heeft de moeder ook altijd voordeel genoten van de inkomsten die de vader genereerde uit deze functie. Bij het opstellen van het ouderschapsplan is hiermee rekening gehouden. De situatie is sindsdien niet veranderd. De moeder dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.
4.2.
Ter zitting is door en namens de vader hieraan het volgende toegevoegd. De vader handhaaft zijn verzoek om de zorgregeling zoals overeengekomen in het ouderschapsplan in stand te laten. Het verzoek van de moeder kost hem veel meer vrije dagen, waardoor er minder tijd over is om voor de kinderen te zorgen. Ten aanzien van het verzoek van de moeder om het ouderschapsplan deel uit te laten maken van de te geven beschikking stelt de vader dat hiertoe geen wettelijke grondslag bestaat. De moeder dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.

5.De beoordeling

de zorgregeling
5.1.
Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat partijen in artikel 3.1 van het ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 12 juni 2013, een zorgregeling zijn overeengekomen. Deze regeling bestaat eruit – kort samengevat en voor zover hier relevant – dat de onregelmatige diensten van de vader het uitgangspunt zijn voor de zorgregeling. Met betrekking tot de vakanties geldt als uitgangspunt een verdeling bij helfte, waarbij de vader een half jaar van tevoren kan aangeven wanneer hij vakantie kan nemen. De moeder sluit daar vervolgens bij aan.
5.2.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen krachtens artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW een beslissing inzake een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3.
Het is de rechtbank uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk geworden dat de door partijen vastgestelde zorgregeling ten aanzien van de vakanties niet (volledig) wordt uitgevoerd. Op onderdelen is deze regeling niet specifiek genoeg gebleken, waardoor deze in de praktijk tot problemen leidt tussen partijen. Verder lijkt door het verstrijken van de tijd en het ouder worden van de kinderen, de regeling niet goed meer bij hen aan te sluiten De rechtbank concludeert op grond daarvan dat sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek.
5.4.
Ter zitting heeft de Raad aangegeven dat, gelet op de wens van [minderjarige 1] om meer tijd bij haar vader door te kunnen brengen en het feit dat de huidige zorgregeling zorgt voor onduidelijkheid tussen partijen, een wijziging van de zorgregeling lijkt aangewezen. De Raad acht een duidelijkere zorgregeling wenselijk, waarbij tevens wordt uitgegaan van een verdeling bij helfte. Ten aanzien van de zomervakantie acht de Raad een verdeling van drie aaneengesloten weken bij de ene ouder gevolgd door drie aaneengesloten weken bij de andere ouder meer passend voor de kinderen. Ten aanzien van de kerstvakantie en de meivakantie adviseert de Raad aan te sluiten bij het verzoek van de moeder. Daarbij heeft de Raad benadrukt dat de ouder bij wie de kinderen op grond van de zorgregeling verblijven, zelf verantwoordelijk is voor het organiseren van opvang als die ouder vanwege werkzaamheden de zorg voor de kinderen niet op zich kan nemen. Dit is immers het lot van alle werkende ouders, al dan niet gescheiden.
5.5.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vakantieregeling dat als uitgangspunt een verdeling bij helfte het meest in het belang van de kinderen moet worden geacht, zoals partijen ook hebben opgenomen in het ouderschapsplan en waarvan ter zitting niet gebleken is dat dit thans anders ligt. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de regeling duidelijker moet zijn, waardoor de kinderen beter weten wat zij kunnen verwachten en voor partijen de uitgangssituatie duidelijk is.
De vader heeft een baan met onregelmatige diensten en een beperkt aantal vrije dagen, wat invloed heeft op zijn mogelijkheden om voor de kinderen te zorgen. De moeder aan haar kant heeft aangegeven dat haar draagkracht om de volledige zorg voor de kinderen op zich te nemen, lijdt onder de huidige situatie. [minderjarige 1] heeft de uitdrukkelijk geuite wens om meer tijd door te brengen met haar vader. Rekening houdend met deze gezichtspunten is de rechtbank van oordeel dat de hierna vast te stellen zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is.
5.6.
Gelet op het lange dienstverband van de man bij zijn werkgever en de beperkingen die zijn werkrooster (met name in de zomerperiode) meebrengt in samenhang met het belang van de kinderen om een langere periode aaneengesloten bij de vader door te kunnen brengen en eventueel met vakantie te gaan, ziet de rechtbank aanleiding ten aanzien van de zomervakantie te bepalen dat de kinderen gedurende drie aaneengesloten weken bij vader verblijven en gedurende de overige drie weken bij de moeder verblijven, waarbij de vader mag kiezen welke drie weken zijn voorkeur genieten en hij zijn keuze uiterlijk zes maanden vóór de zomervakantie aan de moeder doorgeeft. De regeling blijft in zoverre zoals die nu is.
Ten aanzien van de overige vakanties komt deze uitzonderingspositie voor de man te vervallen. Van de vrouw kan niet gevergd worden zich tot in lengte van tijden bij elke vakantie te moeten richten op de wensen van de man. De reguliere zorgregeling is immers ook al toegesneden op het werkrooster van de man, zodat hij zoveel mogelijk tijd met de kinderen kan doorbrengen en het hem zo min mogelijk vrije dagen kost. De overige vakanties zullen daarom gewoon bij helfte worden verdeeld zonder verder rekening te houden met inroostering. De rechtbank wijst partijen erop dat voor alle werkende ouders geldt, en voor gescheiden ouders in het bijzonder, dat het hun eigen verantwoordelijkheid is om passende oplossingen voor de schoolvakanties te vinden.
5.7.
De rechtbank zal met wijziging van het door partijen opgestelde ouderschapsplan een zorgregeling vaststellen ten aanzien van de vakanties, waarbij de kinderen:
-
in de zomervakanties:
gedurende drie aaneengesloten weken bij vader verblijven en gedurende de overige drie weken bij de moeder verblijven, waarbij de vader mag kiezen welke drie weken zijn voorkeur genieten en hij zijn keuze uiterlijk zes maanden vóór de zomervakantie aan de moeder doorgeeft;
-
in de voorjaarsvakanties:
in de oneven jaren bij de vader verblijven en in de even jaren bij de moeder verblijven;
-
in de meivakanties:
in de oneven jaren gedurende de eerste week bij de vader verblijven en de tweede week bij de moeder verblijven. In de even jaren geschiedt dit andersom;
-
in de herfstvakanties:
in de oneven jaren bij de moeder verblijven en gedurende de even jaren bij de vader;
-
in de kerstvakanties:
in de oneven jaren gedurende de eerste week bij de moeder verblijven en in de tweede week bij de vader verblijven. In de even jaren geschiedt dit andersom.
5.8.
De rechtbank benadrukt dat het vaststellen van de bovengenoemde zorgregeling niet betekent dat partijen in onderling overleg en in overeenstemming met elkaar geen afwijkende afspraken kunnen maken wanneer dit hen beter uitkomt. Mede gezien het feit dat beide partijen ter zitting hebben aangegeven dat zij ten aanzien van de kinderen redelijk goed kunnen overleggen, gaat de rechtbank ervan uit dat de ouders zich flexibel zullen opstellen bij het onderling ruilen, daarbij het belang van de kinderen voorop stellend.
Ouderschapsplan aanhechten:
5.9.
Op grond van artikel 819 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechtbank op verzoek van de echtgenoten of van een van hen de getroffen onderlinge regelingen geheel of gedeeltelijk in de beschikking opnemen.
5.10.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder om het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten of de integrale inhoud daarvan in deze beschikking op te nemen, af. De rechtbank overweegt daartoe dat de voornoemde wettelijke bepaling niet de grondslag kan vormen voor het verzoek van de moeder en evenmin van een andere wettelijke grondslag is gebleken. Er is zeven jaar verstreken sinds het ouderschapsplan door partijen is opgemaakt en zij zijn het thans niet eens over de uitleg van enkele bepalingen daarin over (de indexering van) de kinderalimentatie. Artikel 819 Rv is niet bedoeld om alsnog executoriale kracht te verlenen aan een regeling waarover partijen inmiddels van mening verschillen. Daar zijn andere juridische wegen voor.

6.De beslissing

6.1.
stelt, met wijziging van het door partijen op 12 juni 2013 ondertekende ouderschapsplan, ten aanzien van de vakanties de volgende zorgregeling vast:
de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ,
verblijven,
-
in de zomervakanties:
gedurende drie aaneengesloten weken bij vader en gedurende de overige drie weken bij de moeder verblijven, waarbij de vader mag kiezen welke drie weken zijn voorkeur genieten en hij zijn keuze uiterlijk zes maanden vóór de zomervakantie aan de moeder doorgeeft;
-
in de voorjaarsvakanties:
in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
-
in de meivakanties:
in de oneven jaren gedurende de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder. In de even jaren geschiedt dit andersom;
-
in de herfstvakanties:
in de oneven jaren bij de moeder en gedurende de even jaren bij de vader;
-
in de kerstvakanties:
in de oneven jaren gedurende de eerste week bij de moeder en in de tweede week bij de vader. In de even jaren geschiedt dit andersom.
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Kamer als griffier en in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.