In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways Plc vanwege een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij voor een reeks van vluchten van Koh Samui naar Amsterdam via Bangkok en Londen. Door een schemawijziging van vlucht BA10, die op 6 mei 2019 plaatsvond, kwam de overstaptijd tussen de vluchten onder de minimale vereiste tijd. De passagiers zijn omgeboekt naar een andere vlucht, maar arriveerden alsnog met vertraging. Ze vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor vertragingen en annuleringen van vluchten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft het verweer van de vervoerder beoordeeld. De vervoerder stelde dat de passagiers niet aan hun stelplicht hadden voldaan, maar de kantonrechter oordeelde dat de passagiers voldoende informatie hadden verstrekt in hun dagvaarding. De rechter concludeerde dat de Verordening geen grondslag biedt voor een vordering op basis van een schemawijziging, wat leidde tot de afwijzing van de vordering van de passagiers. De passagiers werden ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij ongelijk kregen in hun vordering.