In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van haar vlucht, die resulteerde in het missen van een aansluitende vlucht. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De passagier claimde een bedrag van € 250,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De vervoerder, Lufthansa, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk instructies van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op haar eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter oordeelde dat Lufthansa voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die niet konden worden voorkomen, en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving omtrent luchtreizen en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen niet verplicht zijn tot compensatie.