In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, heeft een kunstenares, aangeduid als [eiseres], een kort geding aangespannen tegen een zelfstandig ondernemer, aangeduid als [gedaagde], die als glasblazer en neon ontwerper opereert. De kern van het geschil betreft de uitvoering van een overeenkomst die op 12 juni 2017 is gesloten, waarbij [gedaagde] werd ingeschakeld voor het vervaardigen van kunstwerken in de Phenomeneon-lijn, specifiek het werk Phenomeneon China. Na de oplevering van het werk in 2017 heeft [eiseres] geconstateerd dat zes glasdelen een bruine aanslag vertoonden, wat leidde tot haar vordering om [gedaagde] te verplichten het werk schoon te maken of een nieuw werk te vervaardigen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat partijen een duidelijke overeenkomst hebben gesloten die [gedaagde] verplichtte tot het verhelpen van de gebreken. De rechter oordeelde dat het werk een experimenteel kunstproject betrof en dat de afspraken tussen partijen niet voldoende waren vastgelegd. Hierdoor kon niet met de vereiste mate van waarschijnlijkheid worden aangenomen dat de bodemrechter de vordering van [eiseres] zou toewijzen. De vordering is afgewezen en [eiseres] is veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 1.325,-, bestaande uit griffierecht en advocaatkosten.
De uitspraak is gedaan door mr. L.J. Saarloos op 2 maart 2021, waarbij de rechter in het openbaar heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] niet toewijsbaar was, gezien het gebrek aan bewijs en de onduidelijkheid over de gemaakte afspraken.