ECLI:NL:RBNHO:2021:1762

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
8673257 \ CV EXPL 20-3729
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen na beëindiging samenwerking zonder schriftelijke overeenkomst en verweer op basis van verrekening

In deze zaak heeft eiser, een behandelaar, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een besloten vennootschap die een behandel- en revalidatiecentrum exploiteert. Eiser vordert betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 2.776,95, die betrekking hebben op behandelingen die hij in december 2019 heeft verricht. Eiser stelt dat gedaagde deze facturen niet heeft betaald en dat er een verrekentarief was afgesproken voor de verkoop van supplementen. Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat eiser in strijd met de samenwerkingsovereenkomst klanten heeft benaderd, wat schade heeft veroorzaakt. Gedaagde doet een beroep op verrekening van de vordering van eiser met zijn schadeclaims.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst is gesloten tussen partijen en dat de afspraken over de samenwerking mondeling zijn gemaakt. Hierdoor kan het beroep van gedaagde op de samenwerkingsovereenkomst niet slagen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de facturen van eiser moet betalen, omdat de vordering van eiser toewijsbaar is en het beroep op verrekening niet slaagt. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot betaling van de facturen toe, evenals de wettelijke rente vanaf 14 februari 2020. De overige vorderingen van eiser worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8673257 \ CV EXPL 20-3729 CK
Uitspraakdatum: 10 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: E.A. Alyan
tegen
de besloten vennootschap [naam 1]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. O.H. Minjon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 juli 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 14 januari 2021 heeft via het programma “Skype voor bedrijven” een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert in [vestigingsplaats] een behandel- en revalidatiecentrum, in 2018 onder de naam [naam 1], eerder onder de naam [naam 2].
2.2.
Partijen zijn een samenwerkingsverband aangegaan. Vanaf 2017 tot 31 december 2019 heeft [eiser] in dat kader behandelingen verricht in het behandel- en revalidatiecentrum van [gedaagde]. Die werkzaamheden factureerde hij aan [gedaagde]. Op enig moment is ook een verrekentarief overeengekomen voor de verkoop van supplementen.
2.3.
[gedaagde] heeft vier facturen betreffende door [eiser] in december 2019 verrichtte werkzaamheden onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 2.776,95, te vermeerderen met een nog nader te bepalen aandeel in de supplementverkoop en met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2020. Ook vordert hij teruggave van behandelattributen en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] de facturen van 1 december 2019, 7 december 2019, 15 december 2019 en 23 december 2019 tot een bedrag van € 2.776,95 niet betaald heeft en dat verrekening van de opbrengst van supplementen nog niet heeft plaatsgevonden. Voorts houdt [gedaagde] zonder juridische grondslag behandelattributen van [eiser] onder zich, aldus [eiser].

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering, in die zin dat hij aanvoert, samengevat, dat
[eiser] in strijd met de samenwerkingsovereenkomst klanten van [naam 1] heeft benaderd om deze klanten na zijn vertrek te kunnen blijven behandelen in zijn eigen praktijk. [naam 1] lijdt daardoor schade die begroot wordt op € 10.800,00. [eiser] is daarnaast een overeengekomen boete van € 12.000,00 per gebeurtenis verschuldigd. Subsidiair stelt [gedaagde] dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder schriftelijke toestemming van [gedaagde] klanten van [naam 1] te benaderen en over te nemen. [gedaagde] doet aldus een beroep op verrekening op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat zonder toelichting van [eiser] niet is na te gaan of [eiser] nog iets te vorderen heeft ten aanzien van de opbrengst van de supplementen. Voor [gedaagde] is ook niet duidelijk van welke attributen [eiser] meent dat die nog aan hem geretourneerd zouden moeten worden.
4.3.
Op de stellingen en standpunten van partijen wordt, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

Facturen
5.1.
In deze zaak ligt als belangrijke vraag voor of na de beëindiging van de samenwerking [gedaagde] de facturen van [eiser] voor door hem in 2019 verrichte behandelingen moet betalen.
5.2.
Omdat [gedaagde] geen (tegen-) vordering heeft ingediend, beschouwt de kantonrechter het verweer van [gedaagde] uitsluitend als een beroep op verrekening. Bij de beoordeling van dat beroep is van belang dat artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechter een vordering ondanks een beroep op verrekening kan toewijzen, als de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
5.3.
[gedaagde] betwist niet dat [eiser] de gefactureerde behandelingen heeft verricht. Dit betekent dat de vordering van [eiser] voor zover ze daarop ziet kan worden toegewezen, tenzij het beroep op verrekening slaagt.
5.4.
[gedaagde] stelt primair dat [eiser] in strijd met de samenwerkingsovereenkomst heeft gehandeld. Subsidiair stelt [gedaagde] dat het zonder zijn schriftelijke toestemming benaderen van klanten onrechtmatig is. [gedaagde] heeft door het handelen van [eiser] schade geleden en [eiser] is volgens [gedaagde] een overeengekomen boete verschuldigd. Die posten wil [gedaagde] met de vordering van [eiser] verrekenen.
5.5.
De kantonrechter stelt vast dat, hoewel [gedaagde] dat kennelijk met anderen wel heeft gedaan, partijen ervoor gekozen hebben de afspraken die zij ten aanzien van hun samenwerking hebben gemaakt niet schriftelijk vast te leggen. [eiser] heeft daarover ter zitting gesteld dat het steeds de bedoeling was dat hij op een gegeven moment weer voor zichzelf zou beginnen. In die situatie was het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst zoals [gedaagde] die gewoonlijk hanteert niet realistisch. [eiser] ontkent ook dat partijen zich aan de uitgangspunten van de door [gedaagde] als voorbeeld overgelegde overeenkomst zouden conformeren. Er zijn alleen afspraken gemaakt over de vergoeding die [eiser] in rekening mocht brengen voor de door hem gegeven behandelingen en over zijn aandeel in de opbrengst van de verkoop van supplementen. [eiser] heeft de samenwerking beëindigd omdat partijen het niet eens werden over de vergoeding per 1 januari 2020.
5.6.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat er alleen mondelinge prijsafspraken zijn gemaakt. Tegenover de gemotiveerde ontkenning van [eiser] heeft [gedaagde] het bestaan van een afspraak waarbij dezelfde uitgangspunten golden als bij de gebruikelijke schriftelijke overeenkomst, niet onderbouwd of toegelicht. Omdat tussen partijen geen schriftelijke overeenkomst is gesloten en niet kan worden vastgesteld dat partijen de door [gedaagde] bedoelde afspraken mondeling zijn overeengekomen, kan het beroep van [gedaagde] op de normaliter door hem gehanteerde samenwerkingsovereenkomst, in het bijzonder kennelijk artikel 7 over nevenwerkzaamheden en het relatiebeding, niet slagen. Niet kan worden vastgesteld dat [eiser] zich aan dat beding heeft gebonden. Dit brengt ook met zich dat de stelling van [gedaagde] dat [eiser] zonder schriftelijke toestemming klanten van [naam 1] heeft benaderd, niet kan slagen. Dat partijen met betrekking tot de eigendom en het gebruik van het klantenbestand afspraken hebben gemaakt, kan evenmin worden vastgesteld.
5.7.
Dat alle of veel klanten door [eiser] zouden zijn benaderd is door [gedaagde] niet onderbouwd. [eiser] stelt dat hij slechts met enkele van zijn klanten contact heeft onderhouden. Dat is in de gegeven omstandigheden niet zonder meer onrechtmatig. Dat daarover volgens [gedaagde] nog afspraken gemaakt hadden moeten worden, is daartoe onvoldoende.
5.8.
De conclusie is dat de tegenvorderingen van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze kunnen worden vastgesteld. Het beroep op verrekening slaagt om die reden niet. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] tot betaling van de facturen tot het bedrag van € 2.776,95 toewijzen. De daarover vanaf 14 februari 2020 gevorderde wettelijke rente wordt eveneens toegewezen.
Supplementen en behandelattributen
5.9.
[eiser] heeft in zijn dagvaarding niet toegelicht op welke bedragen hij aanspraak maakt in verband met de supplementenverkoop. Evenmin is gespecificeerd welke attributen door [gedaagde] aan hem zouden moeten worden afgegeven. Ter zitting heeft [eiser] deze informatie ook niet verstrekt. Dit had hij wel moeten doen, ook omdat [gedaagde] ontkent dat er nog iets moet worden afgerekend of teruggegeven. Deze onderdelen van de vordering worden daarom als onvoldoende concreet onderbouwd, afgewezen.
Rente en kosten
5.10.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om de wettelijke rente tot 14 februari 2020 en buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen, nu deze posten in (het dictum van) de dagvaarding niet worden gevorderd.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.776,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,47
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 436,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter