ECLI:NL:RBNHO:2021:1812

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
8153528 CV EXPL 19-17328
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar München, die vervolgens leidde tot het missen van zijn aansluitende vlucht naar Izmir. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagier stelde dat hij recht had op een compensatie van € 400,00 vanwege de vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming.

De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk instructies van de luchtverkeersleiding die de oorspronkelijke vertrektijd van de vlucht hadden beïnvloed. De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat zij niet in gebreke was gebleven in haar verplichtingen. De rechter benadrukte dat een luchtvaartmaatschappij niet onder alle omstandigheden kan volstaan met het aanbieden van de eerstvolgende vlucht, maar in dit geval was de passagier nog dezelfde dag op zijn eindbestemming aangekomen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen en de voorwaarden waaronder compensatie kan worden geëist door passagiers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8153528 / CV EXPL 19-17328
Uitspraakdatum: 3 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Turkije)
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 15 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam (Schiphol) naar München (Duitsland) en vervolgens vanuit München naar eindbestemming Izmir (Turkije) op 31 juli 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam (Schiphol) naar München (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft zijn aansluitende vlucht gemist en is meer dan drie uur later op zijn eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00, aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van de vordering en voert primair aan dat, nu de passagier nalaat om te vermelden met welke vlucht en op welk tijdstip hij in Izmir is aangekomen, de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht voldoet en om die reden niet-ontvankelijk is.
4.2.
Voorts voert de vervoerder aan dat er sprake is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. De vlucht maakt onderdeel uit van de rotatievlucht München – Amsterdam – München. De vertraging van de vlucht is het gevolg van de latere aankomst in Amsterdam van de voorgaande vlucht (München – Amsterdam). De reden van deze vertraging is dat de bemanning van de voorgaande vlucht instructies van de luchtverkeersleiding diende op te volgen. De luchtverkeersleiding had de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) ingetrokken en een latere CTOT toegekend aan het toestel waarmee de voorgaande vlucht werd uitgevoerd. Vervolgens kreeg de vlucht te maken met een vertraging vanwege de latere aankomst van de voorgaande vlucht en diende de bemanning van de vlucht ook instructies van de luchtverkeersleiding op te volgen en werd wederom aan het toestel een latere CTOT toegekend. Het intrekken van de oorspronkelijke “slot”-tijd en de toekenning van een latere “slot”-tijd zijn volgens de vervoerder besluiten van de luchtverkeersleiding gericht aan het toestel waarmee de voorgaande vlucht en de vlucht zijn uitgevoerd. De vervoerder had hier geen invloed op en was genoodzaakt om de voorgaande vlucht, en mede daardoor ook de vlucht, met vertraging uit te voeren. De passagier heeft hierdoor de aansluitende vlucht (München – Izmir) gemist en is omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar zijn eindbestemming.
4.3.
Voorts betwist de vervoerder buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn omdat de door de gemachtigde van de passagier verrichte werkzaamheden niet meer zijn geweest dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Voorts wordt overwogen dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen is vervoerd vermeld, maar het weergeven van bekende verweren van de vervoerder en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Overigens heeft de passagier bij repliek gesteld dat hij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht QX SunExpress987 op 1 augustus 2019 om 10:51 uur lokale tijd in Izmir is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist.
5.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008, dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen, dat zij de buitengewone omstandigheden, die tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden, zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personele middelen kennelijk niet had kunnen vermijden, behoudens als zij op het relevante tijdstip uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming onaanvaardbare offers had gebracht.
5.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.5.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht overgelegd (productie 2 en 3 conclusie van antwoord). De voorgaande vlucht stond gepland te vertrekken om 17:10 uur UTC. Uit de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding, reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke CTOT van 17:10 uur UTC introk, meerdere malen de CTOT heeft herzien en uiteindelijk een nieuwe CTOT van 17:32 uur UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscodes 81. Van dit ‘slot’ van 17:32 uur UTC heeft de vervoerder gebruik gemaakt en het toestel is opgestegen om 17:31 uur UTC (Airborne Time). De voornoemde vertragingscode staat voor: ‘
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND CAPACITY, standard demand capacity problems’. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht een CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
Uit het vluchtrapport van de vlucht (productie 4 conclusie van antwoord) blijkt dat een vertrekvertraging van 7 minuten is ontstaan wegens ‘Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’, vertragingscode 93. De vertrekvertraging van de vlucht is voor 7 minuten het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht. De aankomstvertraging van de voorgaande vlucht was in eerste instantie 12 minuten, maar tijdens de rotatie zijn 5 minuten ingehaald. De passagier heeft aangevoerd dat de vervoerder een reservetoestel, al dan niet van één van de andere leden van de Star Alliance, had moeten inzetten om doorwerking van de vertraging naar de vlucht te voorkomen. De vervoerder brengt daar echter voldoende gemotiveerd tegen in dat niet van de vervoerder kan worden verwacht dat zij op alle buitenstations reservevliegtuigen heeft staan. Van de Star Alliance kan evenmin worden verwacht dat zij bij alle vertragingen en/of annuleringen reservevliegtuigen klaar heeft staan voor haar leden. Aldus is voldoende gebleken dat de buitengewone omstandigheid, die ontstaan is gedurende de uitvoering van de voorgaande vlucht, doorwerkt naar de vlucht.
5.7.
De vlucht stond gepland te vertrekken om 19:20 uur UTC, maar is om 20:14 uur UTC (‘Offblock’-tijd) vertrokken uit Amsterdam. De geplande aankomsttijd van de vlucht was 12:40 uur UTC, maar de vlucht is om 21:33 uur UTC (‘Onblock’-tijd) aangekomen in München, aldus met een aankomstvertraging van 53 minuten. Uit de ‘slot history’ van de vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding, reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke CTOT van 19:20 uur UTC introk, meerdere malen heeft herzien en een nieuwe CTOT van 20:19 uur UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscode 81. Deze code staat voor ‘
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND CAPACITY, standard demand capacity problems’. Uiteindelijk is de vlucht om 20:19 uur UTC opgestegen (Airborne Time) en om 21:33 uur UTC (‘on block time’) aangekomen in München. Ook hier is niet gebleken dat de CTOT werd opgelegd door het toedoen van de vervoerder. Naar het oordeel van de kantonrechter is ook de aan de vlucht opgelegde CTOT aan te merken als een buitengewone omstandigheid. De uiteindelijke vertraging van de vlucht van 53 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.8.
De uiteindelijke vertraging van de passagier, van meer dan drie uur op de eindbestemming, is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht, en daarmee ook het gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagier heeft immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Izmir, met geplande vertrektijd 21:20 uur UTC, gemist. Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat het volgens de vervoerder niet mogelijk was om de passagier om te boeken naar andere vluchten van Lufthansa, omdat de passagier dan veel later in München zou zijn aangekomen en dat hetzelfde geldt voor vluchten van andere luchvaartmaatschappijen, zoals de KLM. Vluchten zitten vol, aldus de vervoerder. De passagier heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Hij heeft weliswaar gesteld dat de vervoerder al veel eerder naar een andere vlucht (bijvoorbeeld van KLM) naar München had kunnen omboeken, zodat hij de aansluitende vlucht naar Izmir nog had kunnen halen, maar de passagier heeft niet onderbouwd dat er vluchten (van KLM) waren van Amsterdam naar München waarop nog plaats was.
5.9.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht.
5.10.
De vervoerder heeft aangevoerd dat op de luchthaven van München een minimale overstaptijd (MCT) van 30 minuten geldt. De passagier heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist zodat de minimale overstaptijd van 30 minuten voor de luchthaven van München vast is komen te staan. De passagier had oorspronkelijk een overstaptijd van 40 minuten. De vlucht was namelijk gepland om aan te komen in München om 20:40 uur UTC en de aansluitende vlucht (München – Izmir) stond gepland te vertrekken om 21:20 uur UTC. Een luchtvaartmaatschappij dient bij het boeken van een vlucht voldoende overstaptijd in acht te nemen om eventuele vertragingen op te kunnen vangen. Een geplande overstaptijd van 40 minuten hanteren terwijl een minimale overstaptijd van 30 minuten geldt voor München, geeft 10 minuten speling om incidenten op te kunnen vangen. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. Dit neemt echter niet weg dat de vlucht uiteindelijk in München is aangekomen om 21:33 uur UTC, aldus met een aankomstvertraging van 53 minuten, die geheel is toe te rekenen aan buitengewone omstandigheden, zodat de passagier, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de aansluitende vlucht naar Izmir niet meer had kunnen halen.
5.11.
De passagier heeft gesteld dat de vervoerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omdraaitijd van het toestel. Niet duidelijk is geworden wat volgens de passagier voldoende omdraaitijd zou moeten zijn en welke conclusie de passagier verbindt aan diens stelling, zodat aan dit verweer voorbij wordt gegaan. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat zij de passagier naar het eerst mogelijke alternatief, waarop een plaats beschikbaar was, heeft omgeboekt. De kantonrechter merkt op dat de luchtvaartmaatschappij niet onder alle omstandigheden kan volstaan met het aanbieden van de eerstvolgende vlucht die door de vervoerder zelf of een dochtermaatschappij wordt uitgevoerd. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit in beginsel geen redelijke maatregel, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. In het onderhavige geval is de passagier echter nog dezelfde dag aangekomen op de eindbestemming als oorspronkelijk gepland. Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat de vervoerder, door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende vlucht van SunExpress (zijnde een joint venture van de vervoerder zelf en Turkish Airlines), geen redelijk alternatief heeft aangeboden. Voorts valt niet in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen. De passagier heeft weliswaar gesteld dat de vervoerder hem ook vanaf Amsterdam op een rechtstreekse vlucht naar Izmir had kunnen omboeken, maar hij heeft deze stelling niet met concrete feiten onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbijgaat.
5.12.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking.
5.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de passagier worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter