In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Schiphol naar Frankfurt en vervolgens naar Wroclaw op 5 september 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals slotvertragingen en capaciteitsproblemen, die niet door de luchtvaartmaatschappij konden worden voorkomen.
De kantonrechter oordeelde dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht had voldaan door niet voldoende informatie te geven over zijn aankomsttijd in Wroclaw. Desondanks werd vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur was aangekomen, wat in beginsel recht gaf op compensatie. De vervoerder moest echter aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door omstandigheden die niet konden worden vermeden, en dat de passagier, zelfs met voldoende reservetijd, de aansluitende vlucht had gemist.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor passagiers om hun vorderingen goed te onderbouwen en de rol van buitengewone omstandigheden in het luchtvervoer.