ECLI:NL:RBNHO:2021:1830

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
C/15/313186 / KG ZA 21-73
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over eigenbeslag en derdenbeslag in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 22 februari 2021, betreft het een executiegeschil dat is ingeleid door de deurwaarder mr. S.J.W. van der Putten. De eisers, gezamenlijk aangeduid als [G], hebben in kort geding een vordering ingesteld tegen gedaagde [P], die in het verleden was veroordeeld om bepaalde uitlatingen te verwijderen van websites en sociale media. De deurwaarder heeft op 11 februari 2021 verlof gekregen om eigenbeslag te leggen ten laste van [G]. Echter, [P] heeft op 19 januari 2021 aan zichzelf een exploot betekend waarin hij aan zichzelf aanzegt dat hij eigenbeslag heeft gelegd. Dit leidde tot onduidelijkheid over de geldigheid van het eigenbeslag en de mogelijkheid van derdenbeslag onder de Rabobank, waar [G] executoriaal beslag had gelegd.

De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geoordeeld dat het door [P] op 19 januari 2021 aan zichzelf betekende beslag geen geldig eigenbeslag is, omdat de geëxecuteerde [G] niet op de hoogte was gesteld van dit beslag. Evenzo is het exploot van derdenbeslag onder de vennootschap van de deurwaarder en de Rabobank ongeldig, omdat de wettelijke grondslag voor deze beslagen ontbreekt. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de deurwaarder de executie kan voortzetten en dat de Rabobank moet overgaan tot afdracht van het beslagen tegoed aan de deurwaarder. De voorzieningenrechter heeft ook besloten om partijen niet op te roepen, gezien de aard van het bezwaar, en heeft geen kostenveroordeling opgelegd.

De beslissing van de voorzieningenrechter is dat de vragen van de deurwaarder over de geldigheid van de beslagen zijn beantwoord en dat de deurwaarder uiterlijk op 2 maart 2021 het vonnis aan [P] moet betekenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/313186 / KG ZA 21-73
Vonnis in kort geding van 22 februari 2021
in het op 11 februari 2021 door mr. S.J.W. van der Putten, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, ingevolge artikel 438 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(hierna: Rv) aanhangig gemaakte executiegeschil
in de zaak van

1.[eisers]

eisers,
advocaat: mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,
tegen
[P],
[woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. Y.H.M. van Mierlo te Breda.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [G] worden genoemd. Gedaagde zal worden aangeduid als [P].

1.Inleiding

1.1.
Uit het proces-verbaal van de deurwaarder leidt de voorzieningenrechter het volgende af.
1.2.
[G] heeft zich in kort geding gewend tot de voorzieningenrechter in deze rechtbank. Bij vonnis van 26 november 2020 is [P] geboden om binnen acht uur na betekening van het vonnis onder meer de bewoordingen ‘oplichting’, ‘oplichter(s)’ en ‘criminele acties’ te verwijderen en verwijderd te houden van diverse websites en sociale media. Aan die veroordeling is een dwangsom verbonden van € 5.000,- per dag tot een maximum van € 150.000,-.
1.3.
Op 26 november 2020 heeft [G] het vonnis aan [P] betekend.
1.4.
De advocaat van [G] heeft de deurwaarder opdracht gegeven om bevel te doen van verbeurde dwangsommen, omdat [P] niet aan de veroordeling zou hebben voldaan. Op 17 december 2020 heeft de deurwaarder bij exploot aan [P] aangezegd dat hij € 70.000,- aan dwangsommen verbeurd heeft, met bevel om dit bedrag binnen twee dagen te betalen. Aan dit bevel is niet voldaan.
1.5.
Op 29 december 2020 heeft [G] onder meer executoriaal derdenbeslag gelegd onder Coöperatieve Rabobank U.A. Dit beslag trof doel. De deurwaarder heeft de opdracht gekregen om het beslag uit te winnen door afdracht te vragen aan de Rabobank.
1.6.
Op 15 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank aan [P] verlof verleend om ten laste van [G] eigenbeslag te leggen.
1.7.
Op 19 januari 2021 heeft [P] aan zichzelf een exploot betekend, waarin hij aan zichzelf aanzegt dat hij onder zichzelf beslag heeft gelegd.
1.8.
Bij exploot van 29 januari 2021 heeft [P] aan [V] B.V. - de vennootschap waarin de deurwaarder zijn praktijk heeft georganiseerd - het verlof tot het leggen van eigenbeslag en het exploot van 19 januari 2021 betekend. In dit exploot wordt bevel gedaan
“aan de derde-beslagene om het verschuldigde en die zaken onder zich te houden op straffe van onwaarde van elke in weerwil van dit beslag gedane betaling of afgifte.”
1.9.
Bij exploot van eveneens 29 januari 2021 heeft [P] aan de Rabobank het verlof tot het leggen van eigenbeslag en het exploot van 19 januari 2021 betekend. Ook in dit exploot wordt bevel gedaan
“aan de derde-beslagene om het verschuldigde en die zaken onder zich te houden op straffe van onwaarde van elke in weerwil van dit beslag gedane betaling of afgifte.”Rabobank heeft zich op basis van dat exploot op het standpunt gesteld dat er eigenbeslag is gelegd en dat ze daarom ook niet tot afdracht over mag gaan.
1.10.
De deurwaarder voert in zijn proces-verbaal aan dat hij is gehouden om de opdracht van [G] uit te voeren om onverwijld tot uitwinning van het executoriale derdenbeslag onder de Rabobank over te gaan. Op basis van alle stukken is het de deurwaarder duidelijk wat [P] beoogde te doen en dat het oogmerk is om juist die uitwinning te beletten.
De deurwaarder stelt in zijn proces-verbaal:
“Als gerechtsdeurwaarder ben ik onpartijdig. Ik ben verplicht om mijn ministerie te verlenen als ik het verzoek krijg om een beslag te leggen of dat beslag uit te winnen. De op mijn ambt ziende beroeps- en gedragsregels bepalen dat ik de netto-opbrengst van de executie onverwijld moet uitbetalen aan de executant. Ik moet daarbij rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van verweerders en derden. In dit geval is het me bekend dat [P] verlof heeft om eigenbeslag te leggen, dit beslag had willen leggen en mogelijk ook meent dat dit beslag (correct) is gelegd. Om die redenen heb ik overwogen om te doen alsof er eigenbeslag is gelegd of om de advocaat van [P] of de door hem ingeschakelde deurwaarder in de gelegenheid te stellen om alsnog eigenbeslag te leggen. Daarmee benadeel ik echter [G] en handel ik jegens hem mogelijk zelfs klachtwaardig en onrechtmatig.”
1.11.
De deurwaarder beëindigt zijn proces-verbaal met de volgende vragen:
1. Heeft [P] op 19 januari 2021 eigenbeslag gelegd?
2. Heeft [P] op 29 januari 2021 eigenbeslag gelegd door betekening aan [V] B.V. of moet het exploot van die datum wel als eigenbeslag worden beschouwd?
3. Heeft [P] op 29 januari 2021 derdenbeslag gelegd onder [V] B.V. of moet het exploot van die datum wel als derdenbeslag worden beschouwd?
4. Heeft [P] op 29 januari 2021 derdenbeslag gelegd onder Rabobank of blokkeert dit exploot op andere wijze het uitwinnen van het executoriaal beslag onder Rabobank?
5. Zijn er andere beletselen die maken dat uitwinning van het onder Rabobank gelegde executoriaal beslag op dit moment niet mogelijk of toegestaan is?
6. Zijn er andere beletselen die maken dat uitkering van de netto-opbrengst van de executie aan [G] op dit moment niet mogelijk of toegestaan is?
7. Zijn er andere beletselen die maken dat de verdere executie van de dwangsomveroordeling op dit moment niet mogelijk of toegestaan is?

2.De beoordeling

2.1.
De deurwaarder doet een beroep op artikel 438 lid 5 Rv:
“De deurwaarder die met de executie is belast en daarbij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, kan zich met een daarvan door hem opgemaakt proces-verbaal bij de voorzieningenrechter vervoegen ten einde deze in kort geding tussen de betrokken partijen te doen beslissen. De voorzieningenrechter zal de behandeling aanhouden tot de partijen zijn opgeroepen, tenzij hij, gelet op de aard van het bezwaar, een onmiddellijke beslissing geboden acht.”
De deurwaarder dient met enige behoedzaamheid van deze wettelijke mogelijkheid gebruik te maken. Niet alleen omdat de deurwaarder zelf in de kosten kan worden veroordeeld, als de procedure nodeloos blijkt te zijn ingesteld, maar ook omdat de uitspraak doorgaans leidt tot een kostenveroordeling voor een van beide betrokken partijen.
Daarnaast merkt de voorzieningenrechter op dat het moet gaan om een “bezwaar dat een onverwijlde voorziening nodig maakt”. Dat betekent dat niet iedere juridische onduidelijkheid in de executiefase bij wijze van kort geding aan de voorzieningenrechter kan worden voorgelegd.
2.2.
Tegen die achtergrond bezien vallen de vragen 5, 6 en 7 buiten het kader van artikel 438 lid 5 Rv. De voorzieningenrechter is geen juridisch adviseur van de deurwaarder en het is niet aan de voorzieningenrechter om eventuele “beletselen” in de executie te constateren, waar de deurwaarder mogelijk niet aan heeft gedacht. Overigens blijkt uit de inhoud van het proces-verbaal van de deurwaarder allerminst enig gebrek aan juridische kennis.
2.3.
Een eigenbeslag wordt gelegd door betekening van de titel uit kracht waarvan het beslag wordt gelegd (in dit geval het verlof van 15 januari 2021 van de voorzieningenrechter) en de aanzegging van het beslag aan de geëxecuteerde. [1] De geëxecuteerde, in dit geval dus [G], raakt daardoor op de hoogte van het gelegde beslag. Het door [P] op 19 januari 2021 aan zichzelf betekende beslag is dus geen eigenbeslag. Het exploot aan de vennootschap van de deurwaarder is uiteraard ook geen eigenbeslag. Er is ook geen grond om aan te nemen dat het als zodanig moet worden beschouwd. Hiermee zijn de eerste twee vragen beantwoord.
2.4.
Het exploot van “derdenbeslag” van 29 januari 2021 onder de vennootschap van de deurwaarder is geen geldig beslag, omdat de grondslag voor dat beslag ontbreekt. Het verlof van de voorzieningenrechter strekt niet tot het leggen van een conservatoir derdenbeslag. Datzelfde geldt voor het exploot van “derdenbeslag” van 29 januari 2021 aan de Rabobank; ook daarvoor ontbreekt de wettelijke grondslag. Dat ‘beslag’ blokkeert daarom niet het uitwinnen van het executoriale beslag van [G]. Hiermee zijn ook de vragen 3 en 4 beantwoord.
2.5.
De deurwaarder kan de executie dus voortzetten en de Rabobank zal tot afdracht van het beslagen tegoed aan de deurwaarder moeten overgaan.
2.6.
De deurwaarder heeft de voorzieningenrechter verzocht om gelet op de aard van het bezwaar partijen niet op te roepen, maar onmiddellijk een beslissing te nemen. Dat verzoek heeft de voorzieningenrechter toegewezen. Indien partijen zouden worden opgeroepen, zou een van partijen daarbij een voordeel krijgen ten opzichte van de andere partij. [P] zou dan immers zijn eerder gekozen werkwijze alsnog kunnen aanpassen, ten nadele van [G].
De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande wel aanleiding om geen van partijen in de kosten te veroordelen en – bij wijze van uitzondering – aan partijen ook geen griffierecht in rekening te brengen.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
beantwoordt de vragen 1 tot en met 4 zoals hiervoor in 2.3 en 2.4 weergegeven;
3.2.
beantwoordt de vragen 5 tot en met 7 niet;
3.3.
draagt de deurwaarder op dit vonnis uiterlijk op 2 maart 2021 aan [P] te betekenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken door
mr. M. Flipse in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.L. Ypma op 22 februari 2021. [2]

Voetnoten

1.Art. 479h en 724 Rv.
2.type: LJS