ECLI:NL:RBNHO:2021:1831

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
C/15/307734 / HA ZA 20-602
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over de plaats en hoogte van schuttingen tussen twee woningen met betrekking tot mandeligheid

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren [A] en [M], betreft het een geschil over de plaats en hoogte van schuttingen die de eigendommen van beide partijen scheiden. De rechtbank Noord-Holland heeft op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin [A] vorderingen heeft ingesteld tegen [M] met betrekking tot de schutting in de achtertuin en voortuin. De procedure begon met een dagvaarding op 27 augustus 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schutting in de achtertuin niet op de erfgrens staat, maar op het perceel van [A]. Dit betekent dat de schutting eigendom is van [A] en dat [M] geen recht heeft om deze te gebruiken of te bevestigen. De rechtbank heeft de vorderingen van [A] toegewezen, waarbij [M] werd veroordeeld om voorwerpen van de schutting te verwijderen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de schutting in de voortuin ook op het perceel van [A] staat, en dat [M] ervoor moet zorgen dat er niets tegen deze schutting wordt bevestigd.

In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [M] afgewezen, met uitzondering van de vordering tot verlaging van de schutting in de voortuin tot maximaal 1 meter en in de achtertuin tot maximaal 2 meter. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit vonnis benadrukt de eigendomsrechten van buren en de noodzaak om deze te respecteren, evenals de juridische implicaties van mandeligheid in burengeschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/307734 / HA ZA 20-602
Vonnis van 10 maart 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eisers]

wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.R. van der Boom te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde]

,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. L.T. van Eijck van Heslinga te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [A] en [M] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 augustus 2020
  • de conclusie van antwoord van antwoord, tevens eis in reconventie, van 4 november 2020
  • het tussenvonnis van 25 november 2020
  • de brief van 18 januari 2021 van [M] , met productie 9
  • de brief van 28 januari 2021 van [M] , met productie 10
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van descente van 3 februari 2021
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021 (aansluitend aan de descente). Daarbij zijn [A] en [M] verschenen, bijgestaan door voornoemde advocaten. Mr. Van Eijk van Heslinga heeft pleitaantekeningen overgelegd, die hij heeft voorgedragen. Mr. Van der Boom heeft, desgevraagd, een kleurenkopie van het Relaas van bevindingen van 21 april 2020 van het kadaster overgelegd. Van de mondelinge behandeling zijn aantekeningen gemaakt door de griffier.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar het in deze zaak om gaat

2.1.
[A] en [M] zijn buren van elkaar. [A] woont op [adres 1] in [woonplaats] en [M] op [adres 2] . De voor- en achtertuinen van hun woningen grenzen aan elkaar.
Dit geschil gaat over de plaats, bevestiging en hoogte van de schutting tussen de twee woningen op het achtererf en de plaats en hoogte van de schutting tussen de twee woningen in de voortuin.

3.De vordering van [A]

vordert – verkort weergegeven – dat de rechtbank, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslissingen neemt:
voor recht te verklaren dat de schutting die door eisers in hun achtertuin is opgericht in eigendom is van eisers;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het tussen partijen te wijzen vonnis, de voorwerpen die zijn bevestigd aan c.q. in c.q. tegen bedoelde schutting in de achtertuin van eisers te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
voor recht te verklaren dat de schutting die door eisers in hun voortuin is opgericht in eigendom is van eisers;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het tussen partijen te wijzen vonnis, de voorwerpen die zijn bevestigd aan c.q. in c.q. tegen bedoelde schutting in de voortuin van eisers te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan eisers van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.093,84 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen alle kosten die op de tenuitvoerlegging vallen, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente daarover.

4.De vordering van [M]

vordert – verkort weergegeven – dat de rechtbank, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslissingen neemt:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot verlaging van de door hen aangebrachte schutting aan de
voorzijdetot een hoogte van maximaal 1 meter op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Primair:
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot verwijdering en verwijderd houden van de door hen geplaatste erfafscheiding in het
achtererfgebiedvan de percelen [adres 1] en [adres 2] te Callantsoog, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- gedaagden te veroordelen na verwijdering van de schutting tot plaatsing van een nieuwe gemeenschappelijke schutting, dan wel gedaagden te veroordelen tot medewerking om tot plaatsing van een nieuwe scheidsmuur over te gaan waarbij gedaagden 75 procent van de totale kosten van het materiaal en plaatsing zullen dragen.
Subsidiair:
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen de door hen geplaatste schutting te verlagen tot een hoogte van maximaal 2 meter over de gehele lengte van deze schutting;
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot verwijdering van de bevestiging van deze schutting aan de garage van eiser, op straffe van een dwangsom;
gedaagden te verbieden het perceel van eiser aan de [adres 2] te [woonplaats] te betreden (behoudens voor zover eiser daartoe uitdrukkelijk gedaagden toestemming verleent) op straffe van een dwangsom;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten en wettelijke rente daarover.

5.De beoordeling van het geschil

De positie van gedaagde 2

5.1.
De vorderingen van [A] richten zich tegen de eigenaar van het perceel [adres 2] . Uit het door [A] zelf in het geding gebrachte uittreksel uit het kadaster blijkt dat alleen [M] eigenaar is en niet ook zijn echtgenote. Daarom slaagt het verweer dat [A] in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen tegen mevrouw [M] .
De plaats van de schutting in de achtertuin
5.2.
Partijen zijn het niet eens over de zogenaamde mandeligheid van de vorige schutting. Die schutting heeft [A] verwijderd en vervangen door een nieuwe. Dat is de schutting die er nu staat. Partijen zijn het er wel over eens dat de nieuwe schutting op dezelfde plaats staat als de vorige.
5.3.
Een eigenaar van een erf mag dat afsluiten [1] , bijvoorbeeld met een schutting. Als een schutting
opde erfgrens is geplaatst, is die schutting mandelig. [2]
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat de plaats van de huidige schutting niet gelijk loopt aan de erfgrens. Daarvoor is het volgende redengevend.
[A] heeft een relaas van bevindingen van het kadaster in het geding gebracht. Dat relaas is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van [A] tot een grensreconstructie. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 21 april 2020. Helaas is het verzoek gedaan op een moment dat [M] niet aanwezig kon zijn, zodat alleen [A] bij het onderzoek door het kadaster ter plaatse was.
Bij het relaas heeft de landmeter een tekening gemaakt van de meetgegevens en de waarnemingen. Deze tekening is hieronder in dit vonnis opgenomen. Rechts is het perceel [adres 2] ( [M] ) te zien en links [adres 1] ( [A] ).
Bij de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de verticale stippellijn de kadastrale erfgrens tussen de percelen aangeeft. Deze loopt gelijk aan de muur aan de zijkant van de uitbouw van [A] en verder door in een rechte lijn vanaf de muur van de uitbouw van [A] naar de muur van de garage van [M] .
Op de tekening heeft de landmeter met de letters “ht sch” de plaats van de huidige schutting aangegeven. Duidelijk is dat die schutting
naastde erfgrens staat, op het perceel van [A] . Dat blijkt ook uit de krijtstreep die de landmeter op de garage van [M] heeft aangebracht als merkteken voor de erfgrens. De schutting is dus niet mandelig.
5.4.
[M] stelt dat partijen in het verleden de oude schutting in overleg met elkaar (en de buren van nummer 15) hebben geplaatst en betaald. Ook als dat zo is, betekent dat nog niet dat die schutting daardoor mandelig is geworden. Feit blijft immers dat de schutting
naastde erfgrens is opgericht. Anders dan [M] stelt is het ook niet zo dat de schutting “gedeeltelijk” naast de erfgrens loopt; de schutting staat er in zijn geheel naast.
5.5.
Dit betekent dat de schutting op het perceel van [A] staat en daarmee zijn eigendom is. De vordering onder I. is daarmee toewijsbaar.
5.6.
Dat geldt ook voor de vordering onder II. [M] maakt inbreuk op het eigendomsrecht van [A] door in de (palen van de) schutting een haak en schroeven (hoe klein ook) aan te brengen.
5.7.
Daar staat tegenover dat [A] om dezelfde reden ook geen schroeven mag aanbrengen in het eigendom van [M] . De onder B. ingestelde subsidiaire vordering tot verwijdering van de bevestiging van de schutting aan de garage van [M] zal daarom ook worden toegewezen.
5.8.
Daarnaast merkt de rechtbank nog het volgende op.
Tijdens de descente is gebleken dat [A] aan de zijde van [M] aan de voet van de schutting een grindbak met een opsluitplank heeft aangebracht. Ook werd vastgesteld dat deze plank aan de kant van de uitbouw van [A] precies
opde erfgrens is aangebracht en aan de andere zijde
erover, en daarmee op het perceel van [M] komt. Dit is een inbreuk op het eigendomsrecht van [M] .
Hoewel hier (nog) geen vordering over is ingesteld, dient [A] naar het oordeel van de rechtbank hierover met [M] in overleg te treden om te bewerkstelligen dat deze situatie wordt aangepast.
5.9.
Ten slotte wordt op dit onderdeel nog opgemerkt dat het [M] uiteraard vrij staat om aan zijn zijde
naastde erfgrens een eigen schutting neer te zetten.
De plaats van de schutting in de voortuin
5.10.
[M] heeft niet betwist dat de schutting in de voortuin naast de erfgrens en op het perceel van [A] staat. De vordering van [A] op dit onderdeel is daarom toewijsbaar. [M] dient ervoor te zorgen dat er van zijn zijde niets tegen deze schutting aan wordt gezet of bevestigd.
De hoogte van de schuttingen
5.11.
Het uitgangspunt is dat de hoogte van een schutting in de
achtertuinmaximaal 2.00 meter mag zijn. Tijdens de descente is de schutting in de achtertuin aan beide zijden gemeten. De rechtbank gaat voor het beginpunt aan de onderkant van de schutting uit van de hoogte van het perceel van [M] . De beperking van de hoogte is immers bedoeld ter voorkoming van hinder en vermindering van zon- en lichtinval bij de buren van degene die de schutting opricht. Dat zou anders kunnen zijn als aan die zijde de bodem is verlaagd ten opzichte van het maaiveld. Dat is hier niet het geval.
5.12.
De rechtbank heeft ter plaatse gemeten dat de schutting aan de zijde van de uitbouw van [A] 2.04 meter hoog is en ter hoogte van het begin van de border 2.10 meter. Dat is dus te hoog en de vordering is daarom toewijsbaar. De rechtbank verwerpt het verweer van [A] dat [M] geen belang bij zijn vordering zou hebben, omdat de overschrijding verwaarloosbaar klein is. Allereerst omdat [M] dat belang in beginsel al heeft, zoals onder 5.11 is overwogen. Maar bovendien omdat [A] van zijn kant ook geen belang heeft gesteld, waarom de schutting hoger dan 2.00 meter zou moeten zijn.
5.13.
Wat hiervoor over de schutting in de achtertuin is overwogen, geldt ook voor de schutting in de voortuin. Met dien verstande, dat de toegestane hoogte daar 1.00 meter is, ook weer gemeten vanaf het perceel van [M] . Ook deze vordering (A) is toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten
5.14.
Voorafgaande aan de gerechtelijke procedure heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [A] diverse werkzaamheden verricht. [M] heeft aangevoerd dat de daarmee gepaard gaande kosten onder de dekking van de verzekering vallen. Dat is vervolgens niet betwist en overigens ook gebruikelijk, zodat de rechtbank er ook van uitgaat. De enige andere buitengerechtelijke werkzaamheid is de brief die de advocaat van [A] aan [M] heeft gestuurd. De kosten daarvan komen niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten moeten – anders dan [A] bepleit – worden beschouwd als verrichtingen ter voorbereiding van de dagvaarding. De vordering zal op dit onderdeel worden afgewezen. Wat [M] daarnaast nog als verweer tegen dit onderdeel heeft aangevoerd, kan daarom verder onbesproken blijven.
Dwangsommen
5.15.
De rechtbank gaat ervan uit dat beide partijen aan de veroordelingen zullen voldoen. Duidelijk is geworden dat partijen als buren niet langer door één spreekwoordelijke deur kunnen. Om de verhoudingen tussen de buren niet verder op scherp te zetten, zullen de gevorderde dwangsommen over en weer daarom niet worden toegewezen.
Betreden perceel [adres 2]
5.16.
Wat hiervoor over de dwangsommen is overwogen, geldt ook voor dit onderdeel van de vordering van [M] . [A] dient de privacy en het eigendomsrecht van [M] te respecteren en zich niet zonder toestemming op het perceel van [M] te begeven (dat geldt overigens ook andersom). [M] stelt dat [A] zich daar niet aan heeft gehouden, maar dat is niet vast komen te staan. Voor een afzonderlijk verbod met een dwangsom bestaat op dit moment geen aanleiding.
Proceskosten
5.17.
Partijen zijn in hun diverse vorderingen op onderdelen over en weer in het ongelijk gesteld. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
6.1.
verklaart [A] niet-ontvankelijk in de vorderingen tegen mevrouw [M] ;
6.2.
verklaart voor recht dat de schutting die door [A] in hun
achtertuinis opgericht eigendom is van [A] ;
6.3.
veroordeelt [M] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de voorwerpen die zijn bevestigd aan, in of tegen de schutting in de achtertuin van [A] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden;
6.4.
verklaart voor recht dat de schutting die door [A] in hun
voortuinis opgericht eigendom is van [A] ;
6.5.
veroordeelt [M] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de voorwerpen die zijn bevestigd aan, in of tegen de schutting in de voortuin van [A] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden;
6.6.
verklaart de onderdelen 6.3 en 6.5 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af wat meer of anders is gevorderd;
in reconventie:
6.8.
veroordeelt [A] hoofdelijk tot verlaging van de door hen aangebrachte schutting in de voortuin tot een hoogte van maximaal 1 meter gemeten vanaf het naastgelegen afgewerkte terrein (het maaiveld);
6.9.
veroordeelt [A] hoofdelijk de door hen geplaatste schutting in de achtertuin te verlagen tot een hoogte van maximaal 2 meter over de gehele lengte van deze schutting gemeten vanaf het naastgelegen afgewerkte terrein (het maaiveld);
6.10.
veroordeelt [A] hoofdelijk tot verwijdering van de bevestiging van de schutting aan de garage van [M] ;
6.11.
verklaart de onderdelen 6.8 tot en met 6.10 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.12.
wijst af wat meer of anders is gevorderd,
in conventie en in reconventie
6.13.
compenseert de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021.

Voetnoten

1.Art. 5:48 BW.
2.Art. 5:62 lid 1 BW