ECLI:NL:RBNHO:2021:1873

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
21/728
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. Everaerts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake illegale bouwwerkzaamheden zonder omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Elmas, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, dat hem gelastte om gebouwen die zonder de vereiste omgevingsvergunning waren gebouwd, voor 31 maart 2021 te verwijderen. Dit besluit was genomen op 29 september 2020 en hield tevens in dat bij niet-naleving een dwangsom van € 50.000,- zou worden opgelegd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er kennelijk geen spoedeisend belang aanwezig was. De rechter overwoog dat de uitvoering van het besluit was opgeschort tot 28 april 2021, zes weken na de beslissing op bezwaar. Hierdoor zou de noodzaak voor een voorlopige voorziening ontbreken, aangezien de gevolgen van het besluit pas na deze termijn voelbaar zouden zijn. Bovendien werd opgemerkt dat de hoorzitting, die aanstaande was, een gelegenheid bood voor verzoeker om zijn standpunt verder toe te lichten.

De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/728

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. H. Elmas),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder.

Procesverloop

Na constatering dat de gebouwen aan de [adres] zijn gebouwd zonder daartoe vereiste omgevingsvergunning, heeft verweerder verzoeker bij besluit van 29 september 2020 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- ineens – kort samengevat – gelast om de gebouwen voor 31 maart 2021 te verwijderen/terug te brengen in de oude staat en de illegale bewoning daarvan per die datum te staken en gestaakt te houden.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 29 september 2020 (het bestreden besluit) bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter in verband met het bestreden besluit verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
3. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt.
3.1
Verweerder heeft op 11 december 2011 besloten dat hij de uitvoering van het besluit zal opschorten tot 28 april 2021, zes weken na de datum waarop de beslissing op bezwaar moet zijn beslist. Er is gelet hierop naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen noodzaak om hangende bezwaar een voorlopige voorziening te treffen. De gevolgen van het bestreden besluit laten zich immers pas zes weken nadat op bezwaar is beslist voelen, en alleen als het bestreden besluit in bezwaar onverkort gehandhaafd blijft.
3.2
De stelling dat een hoorzitting aanstaande is en verzoekster meent nog niet over alle op de zaak betrekking hebbende stukken te beschikken maakt het voorgaande niet anders, integendeel, de hoorzitting kan juist worden benut om dit (nogmaals) aan de orde te stellen.
3.3
De conclusie is daarom dat er geen enkel spoedeisend belang is om, zoals verzocht, hangende bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom vanwege het - kennelijk - ontbreken van spoedeisend belang, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.