ECLI:NL:RBNHO:2021:1934

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
8010183 \ CV FORM 19-13047
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake compensatie voor vertraging van een vlucht en toepasselijkheid van de EPGV-Verordening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2021 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air Canada. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met Air Canada voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Toronto, Canada, met aansluitend een vlucht naar Newark, Verenigde Staten. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier haar aansluitende vlucht en arriveerde zij 4 uur en 33 minuten later dan gepland op haar eindbestemming. De passagier verzocht de vervoerder om compensatie van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004.

De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en de hoogte ervan. De kantonrechter stelde vast dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van het verzoek kennis te nemen, maar dat er onduidelijkheid bestond over de woonplaats van Air Canada. De passagier had in het vorderingsformulier Duitsland vermeld als het land waar Air Canada haar woonplaats had, terwijl Air Canada in haar verweerschrift Saint-Laurent (Canada) als haar maatschappelijke zetel had opgegeven. Dit leidde tot de vraag of de EPGV-Verordening van toepassing was, aangezien deze alleen van toepassing is in grensoverschrijdende gevallen.

De kantonrechter gaf de passagier de gelegenheid om zich uit te laten over de woonplaats van Air Canada en de toepasselijkheid van de EPGV. Tevens werd de passagier gewezen op de mogelijkheid om het verzoek in te trekken. De verdere beslissing werd aangehouden, en de passagier moest uiterlijk vóór 24 maart 2021 reageren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8010183 \ CV FORM 19-13047
Uitspraakdatum: 17 februari 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
(mede) gevestigd te Frankfurt, Duitsland
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: P. Frühling

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 2 september 2019;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 15 oktober 2019;
  • de reactie op het verweerschrift van de passagier, ingekomen ter griffie op 10 april 2020;
  • de conclusie van dupliek, ingekomen ter griffie op 25 mei 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Pearson International Airport, Toronto, Canada op 31 augustus 2017 met vluchtnummer AC825 en aansluitend naar op dezelfde dag naar Newark Liberty International Airport, Verenigde Staten, met vluchtnummer AC7686. De geplande aankomsttijd op de eindbestemming was maandag 25 december 2017 om 22:05 uur (lokale tijd).
2.2.
Vlucht AC 825 van Amsterdam naar Toronto is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht, waarmee zij 4 uur en 33 minuten later op de eindbestemming is aangekomen dan oorspronkelijk gepland.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 en subsidiair € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening,
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De passagier baseert haar verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Op grond van artikel 2 en artikel 3 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna EPGV) - voor zover hier van belang - is de EPGV van toepassing in grensoverschrijdende gevallen, indien ten minste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.
4.3.
Op grond van artikel 3 lid 2 EPGV en artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van:
a. a) hun statutaire zetel,
b) hun hoofdbestuur, of
c) hun hoofdvestiging.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat de passagier in het vorderingsformulier onder 5.2 ‘Duitsland’ heeft vermeld als het land waar Air Canada haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Air Canada heeft echter in haar verweerschrift Saint-Laurent (Canada) als haar ‘maatschappelijke zetel’ vermeld. Indien op grond van dat laatste aangenomen moet worden dat Air Canada woonplaats heeft in Canada, valt het verzoek niet binnen het toepassingsbereik van de EPGV. Immers, de passagier woont in Nederland, het aangezochte gerecht is in Nederland gevestigd en Air Canada is dan niet in een lidstaat gevestigd. Van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in artikel 3 EPGV is dan geen sprake.
4.5.
De kantonrechter kan op dit moment niet vaststellen wat de woonplaats van Air Canada is en of de EPGV van toepassing is. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om de passagier in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten over de woonplaats van Air Canada - in de zin van de bepalingen zoals hierboven onder 4.3. vermeld – en over de toepasselijkheid van de EPGV. Vervolgens zal Air Canada in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
4.6.
De passagier kan er, gelet op artikel 4 lid 3 EPGV en artikel 4 van de Uitvoeringswet Verordening Europese Procedure voor Geringe Vorderingen (hierna: Uitvoeringswet) ook voor kiezen het verzoek in te trekken. De kantonrechter wijst partijen erop dat indien de passagiers de vordering niet wensen in te trekken en de kantonrechter - na aktewisseling - concludeert dat de EPGV niet van toepassing is, de procedure conform artikel 4 lid 3 Uitvoeringswet en artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.
4.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt de passagier in de gelegenheid om uiterlijk vóór 24 maart 2021 zich bij akte uit te laten zoals bedoeld in r.o. 4.5. dan wel het verzoek in te trekken zoals bedoeld in r.o. 4.6.;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open