In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar München op 19 juni 2019. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk blikseminslag op het toestel dat de vlucht uitvoerde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die niet inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken en dat de passagiers dezelfde dag nog op hun eindbestemming waren aangekomen. Daarom werd de vordering van de passagiers afgewezen en werden zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.