ECLI:NL:RBNHO:2021:2039

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
8121672 \ CV EXPL 19-16307
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij en de toepassing van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar München op 19 juni 2019. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk blikseminslag op het toestel dat de vlucht uitvoerde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die niet inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken en dat de passagiers dezelfde dag nog op hun eindbestemming waren aangekomen. Daarom werd de vordering van de passagiers afgewezen en werden zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8121672 \ CV EXPL 19-16307
Uitspraakdatum: 3 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats] (Duitsland)
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) onder andere kantoor houdende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 10 september 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben vervolgens akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar München (Duitsland) op 19 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen. De passagiers zijn met een alternatieve vlucht om 23:24 uur (lokale tijd) in plaats van 10:20 uur (lokale tijd) in München aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Zij heeft daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Voor het kunnen uitvoeren van de vlucht in kwestie is de vlucht München-Amsterdam een conditio sine qua non. De twee (rotatie)vluchten zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. De twee vluchten zijn uitgevoerd met het toestel D-AIPZ. Het toestel is bij nadering van Amsterdam door bliksem getroffen. Hierdoor moest het toestel na de landing in Amsterdam worden geïnspecteerd en gerepareerd voordat met het toestel weer mocht worden gevlogen. Het toestel is uiteindelijk om 18:56 uur (lokale tijd) in München aangekomen. De passagiers zijn echter met een alternatieve vlucht in München aangekomen, omdat niet bekend was hoe lang de inspectie en reparatie zou duren. Hierdoor zijn de passagiers met een alternatieve vlucht om 21:20 uur (lokale tijd) vanuit Amsterdam vertrokken. De blikseminslag is een externe factor waarop een luchtvaartmaatschappij geen enkele invloed kan uitoefenen. Het zijn omstandigheden die niet inherent zijn aan de activiteiten van de vervoerder.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn gearriveerd, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Uit het overgelegde vluchtrapport van de vlucht in kwestie valt op te maken dat de vlucht met een vertraging van zes uur en 38 minuten vanuit Amsterdam is vertrokken. Volgens het vluchtrapport is 54 minuten vertraging wegens code 93 (‘de vorige vlucht kwam vertraagd aan’) en vijf uur en 44 minuten vertraging is wegens code 51 (‘blikseminslag’) ontstaan. Ten aanzien van de ontstane vertraging wegens code 93 heeft de vervoerder voldoende gemotiveerd aangevoerd dat deze vertraging is ontstaan wegens de opgelegde “slots” aan het toestel tijdens de voorafgaande vlucht. Het toestel had hierdoor niet de mogelijkheid om eerder te vertrekken. De instructie van de luchtverkeersleiding moet immers altijd worden opgevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder middels de overgelegde stukken en haar toelichting daarop voldoende gemotiveerd aangevoerd dat het toestel door bliksem is getroffen, waarna het toestel moest worden geïnspecteerd voordat het de vlucht in kwestie kon uitvoeren. De passagiers stellen dat hoewel het toestel om 16:00 uur (lokale tijd) is vrijgegeven het pas om 17:38 uur (lokale tijd) de gate heeft verlaten, waardoor de vertraging van één uur en 38 minuten van de totale vertraging niet is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. Het gestelde gaat niet op. De vervoerder heeft immers gemotiveerd aangevoerd dat op het moment dat het toestel na inspectie of reparatie wordt vrijgegeven, het toestel niet meteen kan vertrekken, omdat het eerst vanaf de inspectie- dan wel reparatieplek naar de gate moet worden gebracht, moet worden bijgetankt, de ruimbagage moet worden ingeladen en de passagiers moeten worden geïnformeerd zodat zij de gelegenheid krijgen om zich op tijd bij de gate te melden. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat deze vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. In dit geval was er immers sprake van een vliegveiligheids- dan wel beveiligingsprobleem dat niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaatmaatschappij.
5.4.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen, dan wel te beperken. De vervoerder heeft aangevoerd dat zij de passagiers naar de eerstvolgende vlucht met plaats heeft omgeboekt. De passagiers hebben dit betwist en gesteld dat er drie vluchten van KLM en drie vluchten van de vervoerder zelf beschikbaar waren, welke eerder op de eindbestemming arriveerden dan de vlucht waarop de passagiers zijn gezet. Met de oorspronkelijk geboekte vlucht zouden de passagiers om 10:20 uur (lokale tijd) in München aankomen. Vast staat dat de passagiers met de geboden alternatieve vlucht om 23:24 uur (lokale tijd) in München zijn aangekomen. De passagiers zijn dus ruim 13 uur later dan gepland op de eindbestemming aangekomen. Met betrekking tot de door de passagiers genoemde vluchten van de vervoerder zelf, heeft de vervoerder voldoende gemotiveerd weerlegd dat op deze vluchten geen plaats was voor de passagiers. Met betrekking tot de alternatieve vluchten van KLM voert de vervoerder aan dat KLM geen dochtermaatschappij is van de vervoerder, waardoor zij niet gehouden is om de passagiers om te boeken naar een KLM-vlucht. De kantonrechter merkt op dat – anders dan in eerdere vonnissen van deze rechtbank is geoordeeld – de luchtvaartmaatschappij niet onder alle omstandigheden kan volstaan met het aanbieden van de eerstvolgende vlucht die door de vervoerder zelf of een dochtermaatschappij wordt uitgevoerd. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit in beginsel geen redelijke maatregel, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. In het onderhavige geval zijn de passagiers echter dezelfde dag op de eindbestemming aangekomen. Daar komt bij dat onduidelijk is hoe laat twee van de drie genoemde alternatieve vluchten van KLM zouden arriveren in München, omdat deze blijkens het door de passagiers overgelegde schema eveneens vertraagd zijn uitgevoerd. Voorts zouden de drie KLM-vluchten zonder de vertraging alsnog tenminste drie, zeven en 10 uur later dan gepland op de eindbestemming arriveren. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagiers om te boeken naar de eerstvolgende door haarzelf uitgevoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de vordering dan ook worden afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter