ECLI:NL:RBNHO:2021:2040

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
8094384 \ CV EXPL 19-15176
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie na annulering van vlucht door blikseminslag

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Swiss International Air Lines A.G. wegens compensatie na de annulering van zijn vlucht van Amsterdam naar Zürich op 3 april 2019. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de annulering betwist en een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, namelijk een blikseminslag die het toestel had getroffen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor de compensatie, omdat zij voldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende beschikbare vlucht. De vordering van de passagier werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8094384 \ CV EXPL 19-15176
Uitspraakdatum: 3 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Zwitserland)
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof en E.J. Hoekstra
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Swiss International Air Lines A.G.
statutair gevestigd te Bazel (Zwitserland)
onder andere kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 21 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Zürich (Zwitserland) op 3 april 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht, waarmee hij op 4 april 2019 op de eindbestemming is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met de annulering van de vlucht.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert, dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft zij, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Voor het kunnen uitvoeren van de vlucht in kwestie is de vlucht Zürich-Amsterdam een conditio sine qua non. De twee (rotatie)vluchten zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. De twee vluchten zijn uitgevoerd met het toestel HB-ION. Het toestel is bij de nadering van Amsterdam door bliksem getroffen. Hierdoor was meteen na de landing in Amsterdam inspectie en reparatie vereist vóórdat met het vliegtuig weer kon worden gevlogen. Het toestel werd uiteindelijk de volgende dag, op 4 april 2019, vrijgegeven. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats. De blikseminslag is een externe factor waarop een luchtvaartmaatschappij geen enkele invloed kan uitoefenen. Het zijn omstandigheden die niet inherent zijn aan de activiteiten van de vervoerder.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht van de passagier is geannuleerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU (Wallentin-Hermann C-549/07) moet de vervoerder aantonen dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van zijn onderneming had gebracht – kennelijk niet had kunnen vermijden dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot annulering dan wel vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
Ter onderbouwing van haar verweer heeft de vervoerder de “work order” van het toestel overgelegd. Blijkens de “work order” is het toestel met registratie HB-ION getroffen door bliksem en is er een inspectie uitgevoerd. De passagier stelt dat uit de “work order” niet is gebleken wanneer de inspectie aanving en werd afgesloten, wanneer de reparatie aanving en werd afgesloten en wanneer het toestel werd vrijgegeven. Door de vervoerder is dit gemotiveerd weersproken. Volgens de vervoerder blijkt uit het bij conclusie van antwoord overgelegde formulier (productie 5) dat de blikseminslag op 3 april 2019 om 17:10 UTC plaatsvond, dat de inspectie te Amsterdam om 17:32 UTC aanving, dat de inspectie en reparatie op 4 april 2019 om 02:14 UTC werd afgesloten en dat het toestel op 4 april 2019 weer werd vrijgegeven. Voorts blijkt uit het formulier dat tijdens de inspectie er tien blikseminslagen op het toestel zijn aangetroffen. De passagier betwist dat het toestel na de inspectie moest worden gerepareerd en stelt dat met het toestel gewoon gevlogen kon worden. De vervoerder heeft, met een verwijzing naar de tweede pagina van de “work order”, daartegen aangevoerd dat het neusgedeelte provisorisch is gerepareerd en dat het vervolgens in Zürich goed moest worden gerepareerd. Ook een provisorische reparatie is een reparatie die moest plaatsvinden voordat met het toestel mocht worden gevlogen, aldus de vervoerder. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder middels de overgelegde stukken en haar toelichting daarop voldoende gemotiveerd aangevoerd dat het toestel door bliksem is getroffen, waarna het toestel moest worden geïnspecteerd en gerepareerd voordat het kon worden vrijgegeven. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat een blikseminslag een van buiten komende oorzaak betreft waarna een vliegveiligheidsinspectie moet plaatsvinden. Deze gebeurtenissen zijn niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en levert in de onderhavige zaak dan ook een buitengewone omstandigheid op die doorwerkt op de vlucht van de passagier.
5.5.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen. De vervoerder heeft aangevoerd dat zij de passagier naar de eerstvolgende vlucht met plaats heeft omgeboekt. De passagier heeft dit betwist en stelt dat KL1969 de eerstvolgende vlucht was. De vervoerder voert aan dat KLM geen dochtermaatschappij is van de vervoerder, waardoor zij niet gehouden is om de passagier om te boeken naar een KLM-vlucht. De kantonrechter merkt op dat – anders dan in eerdere vonnissen van deze rechtbank is geoordeeld – de luchtvaartmaatschappij niet onder alle omstandigheden kan volstaan met het aanbieden van de eerstvolgende vlucht die door de vervoerder zelf of een dochtermaatschappij wordt uitgevoerd. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit in beginsel geen redelijke maatregel, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. De passagier zou met de oorspronkelijk geboekte vlucht op 3 april 2019 om 19:30 UTC te Zürich aankomen. De passagier stelt dat hij met de alternatieve vlucht op 4 april 2019 op de eindbestemming is aangekomen, maar laat na te vermelden hoe laat hij is gearriveerd, waardoor niet kan worden vastgesteld of de passagier dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag is gearriveerd. Daar komt bij dat passagier stelt dat hij niet kan aantonen dat de KLM-vlucht geen plaats had, maar niet is gebleken waarom hij dit niet kan aantonen. Bij gebrek aan deze informatie kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende door haarzelf uitgevoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden. Voorts voert de passagier aan dat de vervoerder als lid van de ‘Star Alliance’ de vlucht van de passagier had kunnen uitvoeren indien er op de luchthaven van Amsterdam een reservevliegtuig aanwezig was. De vervoerder brengt daar echter voldoende gemotiveerd tegen in dat van haar niet kan worden verwacht dat zij op alle buitenstations reservevliegtuigen heeft staan en evenmin kan van de Star Alliance worden verwacht dat zij bij alle vertragingen en/of annuleringen reservevliegtuigen voor haar leden klaar heeft staan. Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder alle redelijke maatregelen getroffen. In de gegeven situatie kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
5.6.
De vordering van de passagier zal dan ook worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de passagier worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter