ECLI:NL:RBNHO:2021:2130

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
C/15/312719 / KG ZA 21-45
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van schuttingaanleg en verwijdering van verharding in kort geding met betrekking tot erfdienstbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiser] c.s. De eiser, eigenaar van perceel A, vorderde dat de gedaagden, waaronder zijn broer [gedaagde/eiser], de aanleg van een schutting zouden staken en reeds aangebrachte delen zouden verwijderen. De eiser stelde dat de schutting het gebruik van een erfdienstbaarheid van overpad belemmert, die hem het recht geeft om via het perceel van [gedaagde/eiser] naar de openbare weg te gaan. De gedaagden voerden aan dat de schutting op hun eigen grond was geplaatst en dat de eiser de grenzen van de erfdienstbaarheid had overschreden door zonder toestemming verharding aan te brengen.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van de eiser niet toewijsbaar was, omdat niet was aangetoond dat de schutting het gebruik van de erfdienstbaarheid verhinderde. De rechtbank wees erop dat de gedaagden het recht hebben om hun perceel af te sluiten, zolang de erfdienstbaarheid niet wordt belemmerd. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, terwijl de vordering van de gedaagden in reconventie tot verwijdering van de door de eiser aangebrachte verharding op hun perceel werd toegewezen. De rechtbank stelde een termijn voor nakoming en legde een dwangsom op voor het geval de eiser niet aan de veroordeling zou voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/312719 / KG ZA 21-45
Vonnis in kort geding van 17 maart 2021
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend,
tegen

1.[gedaagde/eiser],

wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie
2.
[gedaagde conventie],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. K. Straathof te Alkmaar.
Partijen zullen hierna ook genoemd worden eiser in conventie/verweerder in reconventie [eiser/verweerder] en gedaagden in conventie gezamenlijk [gedaagde/eiser] c.s. en afzonderlijk gedaagde in conventie/eiser in reconventie [gedaagde/eiser] en gedaagde sub 2 in conventie [gedaagde conventie].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de e-mail van 9 februari 2021 van de zijde van [gedaagde/eiser] c.s. met producties alsmede de eis in reconventie van de zijde van [gedaagde/eiser]
  • de mondelinge behandeling op 11 februari 2021
  • de pleitnota van [eiser/verweerder]
  • de pleitnota van [gedaagde/eiser] c.s.
1.2.
Vanwege het beleid van de rechtbank om ter bestrijding van de verspreiding van het Covid-19 (Corona) virus fysieke zittingen en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid van contact tussen procesdeelnemers zoveel mogelijk te vermijden, heeft de zitting met instemming van partijen op afstand, door middel van een beeld- en geluidverbinding (Skype), plaatsgevonden. Bij deze zitting waren aanwezig [eiser/verweerder], bijgestaan door
mr. Peijnenburg voornoemd en [gedaagde conventie], bijgestaan door mr. Straathof voornoemd. [gedaagde/eiser] is niet in persoon verschenen, maar heeft zich tijdens de zitting laten vertegenwoordigen door zijn echtgenote.
1.3.
Nadat partijen over en weer het woord gevoerd hadden, is de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 25 februari 2021 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen te proberen in onderling overleg overeenstemming te bereiken. Nadat de pro forma termijn op verzoek van partijen nog met een week was verlengd, heeft mr. Peijnenburg in een faxbericht van 3 maart 2021 de voorzieningenrechter meegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben weten te bereiken en dat de wederpartij ook geen prijs stelt op een voortzetting van de mondelinge behandeling. Ze heeft vonnis gevraagd.
1.4.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser/verweerder] is eigenaar van het perceel met woonhuis aan de [adres] (hierna: [perceel A]).
2.2.
[gedaagde/eiser] is een broer van [eiser/verweerder]. Hij heeft op 19 juli 2011 het perceel met woonhuis aan de [adres] (hierna: [perceel B]) gekocht van de vader van [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiser] (hierna: vader [gedaagde/eiser]). In de akte van levering van 19 juli 2011 waarbij het perceel aan [gedaagde/eiser] is geleverd, is een recht van bewoning voor vader [gedaagde/eiser] opgenomen, tot aan zijn overlijden. Vader [gedaagde/eiser] heeft de woning op enig moment verlaten. Hij is onlangs overleden.
2.3.
In de genoemde notariële akte van 19 juli 2011 waarin de eigendom van [perceel B] overging op [gedaagde/eiser] is voor [eiser/verweerder] een erfdienstbaarheid gevestigd, op de volgende wijze:
(…)
VESTIGING ERFDIENSTBAARHEID
Overeenkomst
De comparant sub 2. genoemd en de heer [eiser/verweerder], voornoemd, hebben een
overeenkomst gesloten tot het vestigen van een erfdienstbaarheid. Deze overeenkomst wordt
hierna genoemd: “de overeenkomst”.
De vestiging, de inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid worden bij deze akte geregeld.
Vestiging
Ter uitvoering van de overeenkomst vestigen de comparant sub 2. genoemd en de heer [eiser/verweerder], voornoemd, een erfdienstbaarheid ten laste van een gedeelte van het verkochte, zoals met kruisarcering schetsmatig is aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening 2, eigendom van de comparant sub 2. genoemd, hierna te noemen het lijdend erf en ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente [adres], eigendom van de heer [eiser/verweerder], voornoemd, hierna te noemen het heersend erf.
Omschrijving erfdienstbaarheid
De erfdienstbaarheid van overpad, inhoudende de verplichting voor de eigenaar van het
lijdend erf om te gedogen dat de eigenaar van het heersend erf via het bestaande pad kan
komen en gaan van en naar de openbare weg, genaamd Lagedijk, met een auto en aanhanger
of ander vervoermiddel, over het bestaande pad.
Bepalingen
Met betrekking tot de erfdienstbaarheid gelden de volgende bepalingen.
a. Het pad mag niet zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar van het heersende erf en de eigenaar van het lijdende erf worden verlegd.
b. Het is zowel de eigenaar van het heersende erf als die van het lijdende erf en alle andere
personen die van het pad gebruik maken verboden om vervoermiddelen van welke aard ook
of andere zaken op het pad te plaatsen, zodat dit gebruik ongehinderd en onverminderd zal
kunnen plaats hebben. Indien in strijd met deze bepaling mocht zijn gehandeld, zullen beide
partijen of hun gemachtigden bevoegd zijn datgene wat zich op het pad bevindt zonder enige aanmaning te verwijderen en elders te plaatsen.
Tegenprestatie
De vestiging van de erfdienstbaarheid geschiedt zonder enige tegenprestatie.
2.4.
Deze erfdienstbaarheid is als volgt in de bij die akte behorende tekening 2 weergegeven:
2.5.
Naast dit pad loopt aan de zijde van [perceel A] ([eiser/verweerder]) een sloot. Tussen het pad en de sloot bevindt zich een strook grond van enkele meters breed. De erfgrens tussen beide percelen loopt in het midden van de sloot. Over de sloot loopt een bruggetje, waarmee het mogelijk is om vanuit de woning van [eiser/verweerder] over te steken naar het pad.
2.6.
In de genoemde notariële akte was tevens een gebruiksrecht gevestigd ten behoeve van [eiser/verweerder] en ten laste van het perceel van [gedaagde/eiser]. Op grond van dit gebruiksrecht was het [eiser/verweerder] toegestaan de schuren op het perceel van [gedaagde/eiser] te gebruiken voor de uitoefening van zijn agrarisch bedrijf. Ten aanzien van dit gebruiksrecht hebben [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiser] in een notariële akte van 17 november 2017 laten vastleggen dat dit is beëindigd
2.7.
[eiser/verweerder] heeft recent een nieuwe schuur gebouwd op zijn eigen perceel. De ingang van deze schuur is gericht naar de dam waarover zijn perceel bereikbaar is vanaf het perceel van [gedaagde/eiser]. De dam is verzwaard en verhard om de schuur vanaf het pad waarover de erfdienstbaarheid loopt (beter) bereikbaar te maken. Tegen de vergunning voor de bouw van deze schuur was door (de echtgenote van) [gedaagde/eiser] bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is uiteindelijk ingetrokken.
2.8.
[gedaagde/eiser] is voornemens zijn perceel [perceel B] te verkopen aan zijn dochter, [gedaagde conventie].
2.9.
Op 29 januari 2021 is een aannemer in opdracht van [gedaagde/eiser] dan wel [gedaagde conventie] begonnen met het plaatsen van een schutting tussen de percelen [perceel A] en [perceel B].
Na protesten van [eiser/verweerder] zijn de werkzaamheden opgeschort in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser/verweerder] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde/eiser] c.s. hoofdelijk zal veroordelen de aanleg van de sub 2.9 genoemde schutting te staken en reeds aangebrachte delen direct te verwijderen en verwijderd te houden, voor zover deze het gebruik van de erfdienstbaarheid, de toegang tot de nieuwe schuur, loopbrug, bestaande schuren en achterliggende terrein blokkeert en/of frustreert, op straffe van een dwangsom;
II. [eiser/verweerder] zal machtigen om, indien gedaagden niet binnen 24 uur dag na betekening van dit vonnis aan de veroordeling voldoen, de schutting op kosten van gedaagden te mogen verwijderen;
III. [gedaagde/eiser] c.s. zal veroordelen zorg te dragen voor onbelemmerd gebruik van de hiervoor genoemde erfdienstbaarheid, op straffe van een dwangsom;
IV. [gedaagde/eiser] c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[eiser/verweerder] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde/eiser] c.s. onrechtmatig handelen jegens hem. Hij stelt dat zij handelen in strijd met de erfdienstbaarheid en met het burenrecht. Hij voert aan dat hij recht heeft op onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid van overpad en dat hij ook nog altijd een gebruiksrecht heeft, omdat dit gebruiksrecht na doorhaling daarvan in de kadastrale registers in 2017 in goed overleg en zonder protest is voortgezet tot aan het begin van dit jaar. Hij stelt dat [gedaagde/eiser] c.s. door het doen plaatsen van de erfafscheiding de voortzetting van de onbelemmerde uitoefening van het recht van overpad en van het gebruiksrecht in de weg staan. Hij benadrukt dat hij voor de uitvoering van zijn agrarisch bedrijf is aangewezen op het overpad over het perceel van [gedaagde/eiser] c.s. omdat de toegangsbrug naar zijn eigen perceel en het pad langs zijn woning niet geschikt zijn voor de aanvoer en het vervoer van goederen voor zijn agrarisch bedrijf, aangezien de toegangsbrug en zijn pad niet zijn onderheid en het pad te smal is. Verder voert hij aan dat hij de situatie op zijn eigen perceel ook niet zomaar kan wijzigen omdat hij een cultuurboomgaard op zijn perceel heeft en (een deel van) bomen uit die boomgaard niet zonder meer mag rooien om voldoende ruimte te maken voor aanpassingen. Volgens [eiser/verweerder] hebben [gedaagde/eiser] c.s. de schutting - die pas begint ter hoogte van zijn woning- alleen maar geplaatst om hem te pesten en te schaden.
3.3.
[gedaagde/eiser] c.s. voeren verweer. In de eerste plaats stellen zij dat [gedaagde conventie] ten onrechte in de procedure is betrokken omdat zij geen eigenaar van perceel [perceel B] is. Verder voeren zij aan dat [eiser/verweerder] de grenzen van de erfdienstbaarheid steeds verder probeert op te rekken. Zij benadrukken dat [eiser/verweerder] een erfdienstbaarheid van overpad heeft om over het
bestaandepad te komen van en te gaan naar de openbare weg, de Lagedijk, met een auto, aanhanger of ander vervoermiddel. Uit de bij de vestigingsakte behorende tekening (weergegeven in r.o. 2.5) blijkt hoe dat pad loopt. [eiser/verweerder] heeft de grenzen van de erfdienstbaarheid echter niet gerespecteerd; hij heeft zonder enige vorm van overleg langs het pad op de dam een verbreding en verharding aangebracht en zo een nieuwe doorgang gecreëerd naar de ingang van zijn nieuwe schuur. [gedaagde/eiser] c.s. stellen dat [eiser/verweerder] door deze gedragingen handelt in strijd met de bepaling uit de notariële akte dat het pad niet zonder schriftelijke toestemming van de eigenaar van het heersende erf èn de eigenaar van het lijdende erf mag worden verlegd en inbreuk maakt op hun eigendomsrecht en op hun privacy.
[gedaagde/eiser] c.s. stellen verder dat zij in verband met de inbreuk van [eiser/verweerder] op hun eigendomsrecht en hun privacy gebruik hebben gemaakt van hun wettelijke bevoegdheid om hun perceel af te sluiten door het aanbrengen van de schutting, waarmee zij rust willen creëren. In het verlengde van de schutting zal bij de dam waarover toegang geboden moet worden tot het perceel van [eiser/verweerder] een draaihek worden aangebracht dat met een hangslot kan worden afgesloten. [eiser/verweerder] krijgt een sleutel zodat het voor hem mogelijk blijft om zijn perceel te bereiken. [gedaagde/eiser] c.s. betwisten nadrukkelijk dat in het midden van de doorgang van het hek een steunpaal geplaatst zal worden, zoals [eiser/verweerder] vreest.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde/eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [eiser/verweerder] zal gebieden binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de op de dam (voor zover eigendom van [gedaagde/eiser]) aangebrachte verharding te verwijderen en verwijderd te houden en dat deel van de dam terug te brengen in de oude staat, derhalve voorzien van gras, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [eiser/verweerder] in de kosten van het geding.
3.6.
[eiser/verweerder] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Formeel verweer
4.1.
[gedaagde/eiser] c.s. voeren onder meer aan dat [gedaagde conventie] ten onrechte in de procedure is betrokken omdat zij geen eigenaar is van perceel [perceel B].
4.2.
In reactie hierop heeft [eiser/verweerder] verklaard dat het al langere tijd duidelijk is dat [gedaagde/eiser] het perceel aan [gedaagde conventie] zal verkopen, zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de brief van de advocaat van [gedaagde/eiser] c.s. aan hem van 24 november 2020 waarin is verklaard dat die levering mogelijk eind 2020 zou plaatsvinden. Verder heeft hij er op gewezen dat [gedaagde conventie] een vergunning heeft aangevraagd om de bestaande gebouwen op het perceel te slopen en nieuwe gebouwen te laten bouwen, tegen welke vergunning hij bezwaar heeft gemaakt welk bezwaar in maart 2021 zal worden behandeld en verder dat [gedaagde conventie] degene is geweest die de contacten onderhoudt met de aannemer over de erfafscheiding. [eiser/verweerder] heeft benadrukt dat het hierdoor voor hem niet duidelijk is of de overdracht van het perceel aan [gedaagde conventie] inmiddels heeft plaatsgevonden (maar bijvoorbeeld nog niet is verwerkt in de openbare registers) en ook dat hij niet kan uitsluiten dat het perceel hangende de procedure, derhalve vóór de vonnisdatum, eventueel alsnog wordt overgedragen met het risico dat hij straks mogelijk een titel heeft tegen de verkeerde persoon.
4.3.
Gelet op deze reactie is de vordering tegen [gedaagde conventie] voorwaardelijk ingesteld en wel voor het geval dat [gedaagde conventie] op het moment van de uitspraak eigenaar zal zijn van het perceel [perceel B] in plaats van [gedaagde/eiser]. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser/verweerder] bij de aldus opgevatte vordering voldoende belang heeft en daarin kan worden ontvangen.
Inhoudelijk
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser/verweerder] niet heeft weersproken dat de erfdienstbaarheid enkel voorziet in een recht van overpad over de strook grond die op de tekening met de kruisarcering is aangeduid. Gesteld noch gebleken is dat het gebruik van die grond door de plaatsing van de schutting wordt verhinderd. In zoverre is de grondslag van de vordering niet deugdelijk.
Voor zover de vordering is gegrond op de stelling dat het sub 2.4 genoemde gebruiksrecht nog voortduurt en door de plaatsing van de schutting wordt gefrustreerd is de grondslag ook ondeugdelijk, nu tegenover betwisting (a) onvoldoende is gesteld om die voortduring tegenover betwisting aannemelijk te kunnen achten en (b) niet duidelijk is gemaakt hoe dat gebruiksrecht door plaatsing van de schutting wordt gefrustreerd.
Voor zover de vordering is gegrond op misbruik van recht staat voorop dat de schutting door [gedaagde/eiser] is geplaatst op eigen grond en dat een eigenaar bevoegd is om op of langs zijn erfgrens een erfafscheiding te plaatsen. Dat de schutting enkel is geplaatst om [eiser/verweerder] te pesten of te hinderen is niet gebleken.
Voor zover [gedaagde/eiser] c.s. voornemens zijn hun perceel af te sluiten staat hen dat vrij, zolang onbelemmerde uitoefening van de erfdienstbaarheid daardoor niet wordt verhinderd.
Dat brengt in de eerste plaats mee dat het hekwerk dat zij willen plaatsen qua maatvoering moet passen bij de breedte en de loop van en pad en de aansluiting daarvan op het erf van [eiser/verweerder]. Bij het ontwerp van dat hek moet leidend zijn de vraag: hoe kan ik mijn erf afsluiten en tezelfdertijd de doorgang via het pad naar het erf van [eiser/verweerder] zo bruikbaar mogelijk houden. Verder brengt de zorg voor het belang van het heersend erf mee dat [eiser/verweerder] een sleutel wordt gegeven. Het verdient aanbeveling dat over aard en uitvoering van de afsluiting voorafgaand aan de keuze en aanleg daarvan overleg wordt gevoerd, om nieuwe onenigheid te vermijden.
4.5.
Door [eiser/verweerder] is nog aangevoerd dat hij belang heeft bij voortgezet gebruik van het loopbruggetje, om snel een leverancier te kunnen bereiken of voor familiebezoek.
Dit loopbruggetje valt evenwel niet onder de erfdienstbaarheid van overpad, zodat [eiser/verweerder] op voortgezet gebruik van het bruggetje op die grond in rechte geen aanspraak kan maken.
(Ten overvloede geeft de voorzieningenrechter [gedaagde/eiser] c.s. in overweging om zich te beraden over de vraag of handhaving van deze toegangsmogelijkheid (door de schutting te plaatse te voorzien van een poortje met een maatvoering die aansluit op het bruggetje) uit een oogpunt van zorg voor een minimum aan goede verstandhouding niet raadzaam zou zijn.)
4.6.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering van [eiser/verweerder] om [gedaagde/eiser] dan wel [gedaagde conventie] te veroordelen om de aanleg van het hekwerk te staken en de reeds aangebrachte schuttingdelen te verwijderen niet toewijsbaar is.
Ook bestaat er geen grond om [eiser/verweerder] te machtigen het hekwerk op kosten van [gedaagde/eiser] c.s. te verwijderen. Ook die vordering wordt afgewezen.
4.7.
Tenslotte volgt uit het voorgaande dat de vordering van [eiser/verweerder] om [gedaagde/eiser] c.s. te verplichten zorg te dragen voor een onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid op straffe van een dwangsom moet worden afgewezen. Weliswaar heeft [eiser/verweerder] gesteld dat hij vreest dat [gedaagde/eiser] dan wel [gedaagde conventie] hem zullen belemmeren in de uitoefening van de erfdienstbaarheid en zullen ‘vergeten’ hem een sleutel te geven, maar [eiser/verweerder] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde/eiser] dan wel [gedaagde conventie] hem tot nu toe op enigerlei wijze hebben belemmerd in de uitoefening van de erfdienstbaarheid. De enkele vrees van [eiser/verweerder] hieromtrent vormt onvoldoende grond voor toewijzing van de vordering.
4.8.
[eiser/verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde/eiser] c.s. begroot op:
vastrecht € 309,00
salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.325,00
in reconventie
4.9.
De vordering van [gedaagde/eiser] ziet op het weer verwijderen door [eiser/verweerder] van de door hem op het perceel van [gedaagde/eiser] zonder diens toestemming aangebrachte verzwaring en verharding bij de doorgang naar het perceel van [eiser/verweerder]. [eiser/verweerder] heeft aangevoerd dat het verzwaren van de dam en het aanbrengen van de verharding juist in het belang van [gedaagde/eiser] is omdat zijn terrein hierdoor minder belast hoeft te worden bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, omdat leveranciers nu kunnen keren op de dam en niet hoeven te keren op het perceel van [gedaagde/eiser].
In reactie hierop heeft [gedaagde/eiser] benadrukt dat een verzwaring van de dam hiervoor niet nodig is en dat er voldoende ruimte is op het perceel van [eiser/verweerder] om leveranciers te laten keren, als hij de achterkant van zijn perceel anders indeelt.
4.10.
Gesteld noch gebleken is dat de toegangsmogelijkheid, die is aangelegd op een deel van het perceel van (thans nog) [gedaagde/eiser] en die [eiser/verweerder] heeft gecreëerd zonder daarover vooraf met [gedaagde/eiser] dan wel [gedaagde conventie] te overleggen, op de erfdienstbaarheid kan worden gebaseerd. [gedaagde/eiser] hoeft een dergelijke ongewenste inbreuk op zijn eigendomsrecht niet te dulden en de voorzieningenrechter acht het zeer waarschijnlijk dat een bodemrechter, geconfronteerd met dit zelfde feitencomplex op die zelfde wijze zal beslissen. Om die reden wordt geoordeeld dat de vordering van [gedaagde/eiser] tot verwijdering van de verharding voor zover deze is aangebracht op zijn perceel kan worden toegewezen, met dien verstande dat de hierna te vermelden termijn voor nakoming de voorzieningenrechter redelijk voorkomt.
4.11.
De gevorderde dwangsom, als prikkel tot nakoming, kan ook worden toegewezen, zij het dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet de dwangsom en het gevorderde maximum te matigen.
4.12.
[eiser/verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde/eiser] c.s. begroot op € 504,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser/verweerder] tot betaling aan [gedaagde/eiser] c.s. van een bedrag van € 1.325,- ter zake van de proceskosten;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser/verweerder] om binnen één maand na betekening van dit vonnis de op de dam, voor zover in eigendom van [gedaagde/eiser] aangebrachte verharding te verwijderen en verwijderd te houden en dat deel van de dam terug te brengen in de oude staat, derhalve voorzien van gras, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [eiser/verweerder] hiermee na ommekomst van genoemde termijn in gebreke blijft, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 5.000,00;
5.5.
veroordeelt [eiser/verweerder] tot betaling aan [gedaagde/eiser] van een bedrag van € 504,- ter zake van de proceskosten;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken door
mr. W.S.J. Thijs in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 17 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1155