Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
STICHTING MUSEUM ENSCHEDÉ,
NOORD-HOLLANDS ARCHIEF,
1.De procedure
- de dagvaarding met producties
- de brief met producties van de zijde van Joh. Enschedé c.s.
- de e-mail met een aanvullende productie van de zijde van IPA
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van IPA
- de pleitnota van Joh. Enschedé c.s.
2.De feiten
3.Het geschil
Postzegelboekjes van de Republiek Suriname, Het filatelistische Walhalla voor de plaatfoutverzamelaar’van [D.] ermee bekend geworden is dat bedrijfsgeheimen van haar, zonder haar toestemming, door Joh. Enschedé c.s. zijn gedeeld met [D.]. Zij voert aan dat [D.] de mogelijkheid heeft gekregen geheime bedrijfsinformatie van haar in te zien en deze in zijn publicatie heeft verwerkt. Zij voert aan dat de postzegelmarkt een kleine markt is waar iedereen op elkaar let en stelt dat door de openbaarmaking van deze informatie de wijze waarop zij zaken doet ‑ die in de loop der jaren niet is gewijzigd - duidelijk wordt voor concurrente postzegelhandelaren, waardoor zij een onmiddellijk risico loopt op onherstelbare schade. IPA verklaart dat zij recent met de publicatie van [D.] bekend geworden is en dat haar uit navraag bij [D.] is gebleken dat hij inzage heeft gehad in de volledige correspondentie van Joh. Enschedé over de periode van 1975 tot 2000 en benadrukt dat zij geen toestemming heeft gegeven om deze informatie inzichtelijk te maken. Zij benadrukt dat Joh. Enschedé deze informatie nooit aan het Museum had mogen overdragen en dat het Museum de informatie niet aan het Archief ter beschikking had mogen stellen, die die informatie thans openbaar maakt. In dat verband wijst zij op de aankondiging van de tentoonstelling over Joh. Enschedé in de Janskerk en voert zij aan dat deze aankondiging haar ertoe gebracht heeft om de onderhavige procedure aanhangig te maken en zo te voorkomen dat haar geheime bedrijfsinformatie verder publiekelijk inzichtelijk gemaakt wordt. Zij stelt dat het Archief, door het openbaar maken van de informatie, ook gehandeld heeft in strijd met artikel 15 lid 1 aanhef en onder c van de Archiefwet 1995. Deze bepaling houdt in
‘het anderszins voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden’en deze verplichting is ook expliciet opgenomen in artikel 7 van de overeenkomst van bruikleen tussen het Museum en het Archief.
4.De beoordeling
IPR
IPA heeft gesteld dat deze informatie nog altijd handelswaarde heeft omdat deze informatie inzage geeft in haar handelswijze en daardoor als bedrijfsgeheim moet worden aangemerkt, maar zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd en/of geconcretiseerd. In het licht van de betwisting door Joh. Enschedé en gelet op de omstandigheid dat de informatie al meer dan dertig jaar oud is, had zij dit wel moeten doen. Daarbij is ook van belang dat IPA zelf de geheime informatie niet heeft onderworpen aan redelijke maatregelen tot geheimhouding van die informatie. In de Memorie van Toelichting bij de WBB staat hierover het volgende:
De richtlijn expliciteert niet wat onder dergelijke maatregelen moet worden verstaan. Een aantal technische en contractuele maatregelen met deze strekking ligt voor de hand: het opnemen van geheimhoudingsclausules in handelscontracten, het opnemen van geheimhoudingsbepalingen in arbeidsovereenkomsten en arbeidsreglementen, het expliciet benoemen of registreren van bedrijfsgeheimen (dat wil zeggen een organisatorische maatregel ter beveiliging, zoals een bepaling dat alleen sleutelfiguren in een bedrijf toegang hebben tot de geheimen of het verrichten van een i-depot) en het bewaken van het bedrijfsterrein of de betrokken installatie(Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 821, nr. 3). IPA heeft niet aangevoerd dat zij indertijd in haar contacten met Joh. Enschedé een geheimhouding van de informatie bedongen heeft of dat zij op andere wijze maatregelen tot geheimhouding van die informatie heeft getroffen. Bij die stand van zaken wordt geoordeeld dat IPA onvoldoende aannemelijk gemaakt heeft dat sprake is van geheime bedrijfsinformatie, laat staan van een bedrijfsgeheim als bedoeld in de WBB.
Joh. Enschedé heeft nog gevorderd dat er bij de proceskostenveroordeling rekening mee wordt gehouden dat de vordering ingesteld door [A.] in privé pas tijdens de mondelinge behandeling is ingetrokken en dat zij hiertegen wel verweer heeft moeten voeren. In een kort geding als het onderhavige wordt over het algemeen in de proceskostenveroordeling 1 punt salaris van de advocaat toegekend. Daarbij maakt het, behoudens zeer bijzondere uitzonderingen die zich hier niet voordoen, geen verschil of het verweer gevoerd moet worden tegen één of meerdere eisende partijen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding van die algemene lijn af te wijken. De kosten worden tot op heden aan de zijde van Joh. Enschedé c.s. begroot op:
€ 1.016,00