ECLI:NL:RBNHO:2021:224

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
15.161339.19, 15.108983.18 (gev.), 15.061068.18 (gev.), 15.089264.19 (gev.), 15.009257.19 (gev.) en 23.005161.15 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens aanranding en diefstal

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 januari 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder de aanranding van drie vrouwen en verschillende diefstallen. De aanrandingen vonden plaats in Haarlem, waarbij de verdachte de slachtoffers op verschillende momenten in de vroege ochtend heeft benaderd en hen heeft betast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, wat grote impact op hen heeft gehad. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan acht winkeldiefstallen, waarbij hij vaak samen met anderen handelde. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problematiek. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van de aanrandingen en diefstallen. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen op 17 en 22 december 2020, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.161339.19, 15.108983.18 (gev.), 15.061068.18 (gev.), 15.089264.19 (gev.), 15.009257.19 (gev.) en 23.005161.15 (tul)
Uitspraakdatum: 5 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 december 2020 en 22 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [P.I.] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.P. Peters, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15.161339.19 (hierna ook: dagvaarding 1)
1.
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Haarlem, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het (over de kleding heen) knijpen in en/of betasten van de borsten,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het:
- omstreeks 06:19 uur, althans in de vroege ochtend, (terwijl er geen andere mensen in de omgeving waren) op het station onverhoeds op de stationstrap (van achteren) benaderen en/of vastpakken van die [slachtoffer 1] en/of
- onverhoeds (over de kleding heen) knijpen in en/of betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] (al dan niet waardoor die [slachtoffer 1] van voornoemde trap is afgevallen),
en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] (telkens) een zodanig bedreigende
situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele
handeling(en) met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2019 te Haarlem, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het (over de kleding heen) grijpen bij en/of betasten van de vagina,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het:
- omstreeks 06:00 uur, althans in de vroege ochtend, (terwijl er geen andere mensen in de omgeving waren) in het park "De Bolwerken", althans in een park, onverhoeds zijn, verdachtes, arm strekken (wanneer die [slachtoffer 2] hem, verdachte, al (hard)lopend passeert) en/of aanraken van de buik/maag van die [slachtoffer 2] en/of vastpakken van de kleding van die [slachtoffer 2] en/of
- (vervolgens) achter die [slachtoffer 2] aanrennen en/of
- (vervolgens) vastpakken van die [slachtoffer 2] en/of naar de grond duwen/drukken van die [slachtoffer 2] en/of op het lichaam van die [slachtoffer 2] springen en/of bovenop het lichaam van die [slachtoffer 2] liggen en/of vasthouden van die [slachtoffer 2] en/of zijn, verdachtes, hand(en) op de mond van die [slachtoffer 2] houden en/of worstelen/vechten met die [slachtoffer 2] en/of
- (vervolgens) met zijn, verdachtes, hand(en) onverhoeds (over de kleding heen) grijpen bij en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] (telkens) een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handeling(en) met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
3.
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Haarlem, in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het (over de kleding heen) betasten van de bil(len) en/of de borst(en),
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheid uit het:
- omstreeks 06:06 uur, althans in de vroege ochtend, (terwijl er geen andere mensen in de omgeving waren) op het station onverhoeds op de stationstrap (van achteren) benaderen van die [slachtoffer 3] en/of
- onverhoeds (over de kleding heen) betasten van de bil(len) en/of de borst(en) van die [slachtoffer 3] ,
en/of (aldus) voor die [slachtoffer 3] (telkens) een zodanig bedreigende
situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele
handeling(en) met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
In de zaak met parketnummer 15.108983.18 (hierna ook: dagvaarding 2)
hij op of omstreeks 4 juni 2018 in de gemeente Beverwijk in/uit een winkel
gelegen aan de [adres] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de Vomar, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
In de zaak met parketnummer 15.061068.18 (hierna ook: dagvaarding 3)
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Heemstede tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit een filiaal van Gall & Gall (gelegen aan de [adres] , aldaar) een of twee fles(sen) whiskey (merk Highland Queen Majesty en/of Johnnie Walker), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Gall &
Gall, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit een filiaal van Gall & Gall (gelegen aan [adres] , aldaar)een of twee fles(en) drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Gall & Gall, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit een filiaal van Gall & Gall (gelegen aan [adres] , aldaar) drie, althans een of meerdere fles(sen) drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Gall & Gall, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 21 maart 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit een filiaal van Albert Heijn (gelegen aan [adres] , aldaar) negen, althans een of meerdere fles(sen) whiskey (merk Johnnie Walker en/of The Irishmen) en/of een of twee fles(sen) Bacardi, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Albert Heijn,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 9 maart 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit een filiaal van Albert Heijn (gelegen aan [adres] , aldaar) vier, althans een of meerdere fles(sen) whiskey (merk Johnnie Walker), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
In de zaak met parketnummer 15.089264.19 (hierna ook: dagvaarding 4)
hij op of omstreeks 13 april 2019 in de gemeente Haarlem in/uit een winkel gelegen aan [adres] twee flessen parfum (D&G, ter waarde van 198,90 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Hudson's Bay, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
In de zaak met parketnummer 15.009257.19 (hierna ook: dagvaarding 5)
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 tot en met 14 november 2018 te Haarlem, tezamen en in vereniging, althans alleen, in/uit een pand gelegen aan [adres] , elektronica (waaronder laptops, toetsenborden, een Ipad, een Iphone en een tablet), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 13 januari 2019 te Haarlem, althans in Nederland, meerdere petten en mutsen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Hudson Bay, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het in dagvaarding 5 als feit 1 ten laste gelegde – de inbraak bij [bedrijf] – dient te worden vrijgesproken van het in vereniging plegen van dat feit en van het wederrechtelijk toe-eigenen van alle in de tenlastelegging genoemde goederen anders dan de laptop van [slachtoffer 7] .
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak dagvaarding 5, feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging wegnemen van goederen bij [bedrijf] . Evenmin is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte naast de laptop van [slachtoffer 7] meer goederen heeft weggenomen. In zoverre dient verdachte, zoals ook de raadsman heeft betoogd, te worden vrijgesproken van het onder dit feit aan hem ten laste gelegde.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft bekend, maar ten aanzien van dit feit consequent heeft verklaard de inbraak in zijn eentje te hebben gepleegd en daarbij slechts één laptop te hebben weggenomen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte op dat moment in aanwezigheid was van meerdere personen en dat zij samen, naast de laptop, ook andere goederen hebben weggenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij de doorzoeking van de woning van (de moeder van) verdachte slechts de weggenomen laptop van [slachtoffer 7] voornoemd is aangetroffen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in dagvaarding 1 tot en met 5 aan verdachte ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
In de zaak met parketnummer 15.161339.19 – dagvaarding 1
1.
hij op 5 juli 2019 te Haarlem,
door een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten:
- het over de kleding heen knijpen in en betasten van de borsten,
en bestaande die andere feitelijkheid uit het:
- omstreeks 06:19 uur, terwijl er geen andere mensen in de omgeving waren op het station, onverhoeds op de stationstrap van achteren benaderen en vastpakken van die [slachtoffer 1] en
- onverhoeds over de kleding heen knijpen in en betasten van de borsten van die [slachtoffer 1] ,
en aldus voor die [slachtoffer 1] een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken;
2.
hij op 28 juni 2019 te Haarlem,
door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten:
- het over de kleding heen grijpen bij en betasten van de vagina,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit het:
- omstreeks 06:00 uur, terwijl er geen andere mensen in de omgeving waren, in het park "De Bolwerken", onverhoeds zijn, verdachtes, arm strekken wanneer die [slachtoffer 2] hem, verdachte, al hardlopend passeert en aanraken van de buik/maag van die [slachtoffer 2] en vastpakken van de kleding van die [slachtoffer 2] en
- vervolgens achter die [slachtoffer 2] aanrennen en
- vervolgens vastpakken van die [slachtoffer 2] en naar de grond duwen/drukken van die [slachtoffer 2] en op het lichaam van die [slachtoffer 2] springen en bovenop het lichaam van die [slachtoffer 2] liggen en vasthouden van die [slachtoffer 2] en zijn, verdachtes, hand op de mond van die [slachtoffer 2] houden en worstelen/vechten met die [slachtoffer 2] en
- vervolgens met zijn, verdachtes, hand onverhoeds over de kleding heen grijpen bij en betasten van de vagina van die [slachtoffer 2] ,
en aldus voor die [slachtoffer 2] een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken;
3.
hij op 5 juli 2019 te Haarlem,
door een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten:
- het over de kleding heen betasten van de billen en de borsten,
en bestaande die andere feitelijkheid uit het:
- omstreeks 06:06 uur, terwijl er geen andere mensen in de omgeving waren, op het station onverhoeds op de stationstrap van achteren benaderen van die [slachtoffer 3] en
- onverhoeds over de kleding heen betasten van de billen en de borsten van die [slachtoffer 3] ,
en aldus voor die [slachtoffer 3] een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken;
In de zaak met parketnummer 15.108983.18 – dagvaarding 2
hij op 4 juni 2018 in de gemeente Beverwijk uit een winkel gelegen aan [adres] tezamen en in vereniging met een ander, levensmiddelen, die toebehoorden aan de Vomar, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
In de zaak met parketnummer 15.061068.18 – dagvaarding 3
1.
hij op 26 maart 2018 te Heemstede tezamen en in vereniging met anderen, uit een filiaal van Gall & Gall (gelegen aan de [adres] ) twee flessen whisky (merk Highland Queen Majesty en Johnnie Walker), die toebehoorden aan Gall & Gall, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 21 maart 2018 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, uit een filiaal van Gall & Gall (gelegen aan [adres] ), twee flessen drank, die toebehoorden aan Gall & Gall, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 18 maart 2018 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, uit een filiaal van Gall & Gall (gelegen aan [adres] ), drie flessen drank, die toebehoorden aan Gall & Gall, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 21 maart 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, uit een filiaal van Albert Heijn (gelegen aan [adres] ), negen flessen whisky (merk Johnnie Walker en The Irishman) en twee flessen Bacardi, die toebehoorden aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op 9 maart 2018 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, uit een filiaal van Albert Heijn (gelegen aan [adres] ), vier flessen whisky (merk Johnnie Walker), die toebehoorden aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
In de zaak met parketnummer 15.089264.19 – dagvaarding 4
hij op 13 april 2019 in de gemeente Haarlem uit een winkel gelegen aan [adres] twee flessen parfum (D&G, ter waarde van 198,90 euro), die toebehoorden aan Hudson's Bay, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
In de zaak met parketnummer 15.009257.19 – dagvaarding 5
1.
hij in de periode van 13 november 2018 tot en met 14 november 2018 te Haarlem, uit een pand gelegen aan [adres] , een laptop die toebehoorde aan [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
2.
hij omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 13 januari 2019 te Haarlem, meerdere petten en mutsen, die toebehoorden aan Hudson’s Bay, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 15.161339.19 onder 1, 2 en 3 – dagvaarding 1, telkens
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
In de zaak met parketnummer 15.108983.18 – dagvaarding 2 en in de zaak met parketnummer 15.061068.18 onder 1, 2, 3, 4 en 5 – dagvaarding 3, telkens
diefstal in vereniging
In de zaak met parketnummer 15.089264.19 – dagvaarding 4
diefstal
In de zaak met parketnummer 15.009257.19 – dagvaarding 5
1.
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
2.
diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie en maatregelen

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op te leggen, onder de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd in het rapport van 11 december 2020 en aangevuld met het ter terechtzitting door reclasseringswerkster [reclasseringswerkster] geadviseerde verbod voor verdachte zich in Haarlem te begeven. De officier van justitie heeft gevorderd dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf en een GVM dient te worden opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
6.3.1
Aard en ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op verschillende momenten, in een tijdsbestek van een week, schuldig gemaakt aan de aanranding van in totaal drie vrouwen. Twee aanrandingen vonden binnen een kwartier na elkaar plaats op een treinstation en de derde in een park nabij dat station. Verdachte heeft de slachtoffers op het station in de vroege ochtend, toen er nog vrijwel niemand anders in de buurt was, over de kleding heen betast. Bij het ene slachtoffer heeft hij haar borsten aangeraakt en daarin geknepen, het andere slachtoffer heeft verdachte zowel bij haar borsten als haar billen aangeraakt. Bij de aanranding in het park, eveneens in de vroege ochtend en buiten aanwezigheid van anderen in de directe omgeving, is verdachte het hardlopende slachtoffer gevolgd, heeft haar in een worsteling naar de grond gewerkt en heeft – toen hij bovenop haar lag – haar mond met zijn hand afgedekt en haar over haar kleding heen betast bij haar vagina.
Verdachte heeft op de bewezenverklaarde manier inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van twee van de drie slachtoffers blijkt dat het handelen van verdachte grote impact op hen heeft gehad. Eén van de slachtoffers schrijft onder meer: “het is een gebeurtenis die een stukje van mijn zelfvertrouwen, veiligheidsgevoel en vertrouwen in de samenleving wegneemt”. In de andere verklaring wordt onder meer geschreven: “de crisisfase is voorbij, maar het leven zoals het vroeger was, lijkt nog steeds ver buiten bereik (…) ik kijk ernaar uit om me op een dag weer veilig te voelen en mezelf weer te voelen”. Ook zorgt het handelen van verdachte voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan acht winkeldiefstallen, waarvan de meeste samen met anderen gepleegd. Voorts heeft verdachte ingebroken bij een bedrijf. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen. Dergelijke vermogensdelicten zijn bijzonder ergerlijk en hinderlijk voor de betrokkenen.
Uittreksel Justitiële Documentatie
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Verdachte is blijkens genoemd uittreksel niet eerder veroordeeld voor een zedendelict.
Rapportage deskundigen en advies reclassering
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de volgende stukken:
1. Rapportage Pro Justitia d.d. 2 oktober 2020, opgesteld en ondertekend door F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel (GZ-psycholoog) en H.T.J. Boerboom (psychiater), verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC).
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bovenstaande dynamiek, samen met het disfunctioneren op alle levensgebieden, waarbij er sprake was van een reactieve hechtingsstoornis en een oppositionele gedragsstoornis (die een uiting zijn op jeugdige leeftijd van de nu nog bestaande dynamiek), kan worden geclassificeerd als een borderline persoonlijkheidsstoornis.
(…)
Gezien het duurzame patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen passend bij een (borderline) persoonlijkheidsstoornis (met antisociale kenmerken), was hiervan bij betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake.
(…)
Betrokkenes gedrag wordt niet volledig beïnvloed door invloeden van buitenaf, zoals kan voorkomen bij een psychose, maar zijn keuzevrijheid was fors beperkt wat maakt dat ingeschat wordt dat de ten laste gelegde zedendelicten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Wanneer dit zou worden vertaald naar een vijfpuntsschaal, dan kan gesproken worden van verminderd tot sterk verminderde toerekening.
De ten laste gelegde diefstallen moeten in de context gezien worden van dat betrokkene vanuit zijn ernstige persoonlijkheidsproblematiek niet in staat is geweest om een maatschappelijk bestaan op te bouwen. Daarnaast had hij geen verblijfsvergunning en waren zodoende zijn mogelijkheden om een werkend bestaan op te bouwen zeer beperkt. Geadviseerd wordt deze vermogensdelicten hem in verminderde mate aan te rekenen.
(…)
Betrokkene is tot op heden afhankelijk voor zijn functioneren van zijn omgeving, van externe structuur, begeleiding en holding. Wanneer hij deze niet krijgt en hij niet behandeld zal worden, zal de onderliggende persoonlijkheidsdynamiek onverminderd voortgaan, zijn stress toenemen en blijft het gedrag dat betrokkene al lange tijd vertoont zich voortzetten en is het onvermijdelijk dat hij zal komen tot gewelddadig en/of seksueel delictgedrag. Hij zal niet in staat blijven een
maatschappelijk geaccepteerd bestaan op te bouwen en daarmee is de kans op vermogensdelicten eveneens hoog.
(…)
Betrokkenes problematiek is gebaat bij een langdurige behandeling en begeleiding. Dit komt voort uit het feit dat zijn problematiek zijn oorsprong heeft in de vroege jeugd en hij nauwelijks een basis heeft van waaruit hij iets kan opbouwen. Zijn toekomstige ontwikkeling valt of staat bij het kunnen geven van voldoende holding, dus langdurige structuur, duidelijkheid, begeleiding, vanuit een stabiel behandelteam dat consistent is en weinig aanleiding geeft voor onzekerheden bij betrokkene.
Met deze conclusies in dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare.
2. Brief d.d. 1 december 2020, opgesteld en ondertekend door J. van Meurs, namens F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel en H.T.J. Boerboom, met als onderwerp ‘Reactie naar aanleiding van aanvullende vragen aan deskundigen met betrekking tot [verdachte] ’.
Deze brief houdt onder meer het volgende in:
Op dit moment zijn geen uitspraken te doen over de te verwachten duur van de behandeling. Deze zal zo lang moeten duren als nodig is om te voorkomen dat betrokkene tussen wal en schip valt.
3. Reclasseringsadvies Tbs met voorwaarden d.d. 11 december 2020, opgesteld en ondertekend door [reclasseringswerkster] (reclasseringswerker) en [unitmanager] (unitmanager), verbonden aan Reclassering Nederland.
Dit advies houdt onder meer het volgende in:
De reclassering adviseert, op basis van het recidiverisico, de zorgbehoefte van betrokkene én met het besef dat terughoudendheid geboden is, de oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden. Behandeling heeft niet eerder plaatsgevonden in een dergelijk ‘strak’ strafrechtelijk kader en betrokkene toont zich thans gemotiveerd om zich aan voorwaarden te houden. Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek verwacht de reclassering de nodige problemen waar het gaat om de samenwerking met betrokkene en het verloop van het traject. Ook de ervaringen uit het verleden zijn niet geruststellend.
De reclassering acht het van belang dat er voor de lange termijn behandeling geboden wordt aan betrokkene, ook wanneer het traject moeizaam verloopt en de voortgang van behandeling binnen één kliniek niet geboden kan worden. Naar onze mening doet de maatregel tbs met voorwaarden recht aan de zorgbehoefte van [verdachte] , voorziet het in risicoreductie en waarborgt het de voortgang van klinische behandeling en lijkt het daarmee een beter passend kader dan de GVM.
Met de conclusies van dit advies kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare.
Naast deze schriftelijke stukken heeft de rechtbank acht geslagen op de door voornoemde deskundigen Berkelbach van der Sprenkel en Boerboom en getuige [reclasseringswerkster] ter terechtzitting gegeven toelichting op hun rapport c.q. advies.
6.3.2
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op de bewezenverklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van verdachte. Vervolgens heeft de rechtbank acht geslagen op de totale duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis in de onderhavige zaken, in combinatie met de wenselijkheid om het Openbaar Ministerie en de reclassering in de gelegenheid te stellen te anticiperen op de in het navolgende aan verdachte op te leggen voorwaarden. Nu de duur van de totale voorlopige hechtenis thans 25 maanden en 5 dagen bedraagt, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest aan verdachte opleggen.
6.3.3
Maatregelen
Uit het hiervoor onder 6.3.1 vermelde rapport en advies en de verklaringen die de deskundigen en de getuige ter terechtzitting hebben afgelegd, leidt de rechtbank af dat ter voorkoming van recidive – kort gezegd – een lange klinische opname van verdachte nodig is, in een stabiele omgeving, waarbij kan worden geanticipeerd op zogenoemd ‘acting out’ gedrag van verdachte. Wanneer verdachte een dergelijke behandeling niet krijgt, is het risico op herhaling van zeden- en vermogensdelicten (zeer) hoog.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welk strafrechtelijk kader het meest passend is voor de geadviseerde behandeling van verdachte.
De standpunten van de deskundigen afwegend tegen de strafrechtelijke mogelijkheden, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden moet worden opgelegd. Nu de deskundigen hebben verklaard over de te verwachten behandelduur van verdachte geen concrete uitspraken te kunnen doen, acht de rechtbank het raadzaam de TBS met voorwaarden te combineren met een GVM. Een en ander zal in het navolgende nader worden toegelicht.
TBS met voorwaarden
De rechtbank is van oordeel dat de TBS van verdachte dient te worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag dienen te worden gesteld, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling danwel ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet op het hoge recidiverisico wanneer verdachte niet wordt behandeld, eist de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel. Hierbij zal de rechtbank de door de reclassering in het advies van 11 december 2020 geformuleerde voorwaarden overnemen. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden. De rechtbank acht de ter terechtzitting geadviseerde aanvullende voorwaarde – het locatieverbod voor de gehele stad Haarlem – te algemeen geformuleerd en teveel omvattend. Deze voorwaarde zal de rechtbank daarom niet overnemen.
De rechtbank overweegt voorts dat zij, op nadere vordering van het Openbaar Ministerie, kan bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de aan de maatregel van TBS verbonden voorwaarden niet worden nageleefd. De onder dagvaarding 1 bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van TBS met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van behandeling en het grote gevaar voor recidive, waardoor er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een GVM als bedoeld in artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De rechtbank gelast immers de TBS van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van de GVM in het belang van de bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de verklaringen van de deskundigen dat thans niet kan worden ingeschat hoeveel tijd nodig zal zijn voordat de behandeling van verdachte succesvol kan worden afgerond. Na het aflopen van de onderhavige TBS met voorwaarden, met een maximale duur van negen jaar, kan de GVM te zijner tijd – indien nodig – voorkomen dat de hulpverlening aan verdachte eindigt voordat zijn behandeling is afgerond. De rechtbank zal daarom tot de oplegging van de GVM over gaan, zodat – indien aangewezen – na afloop van de TBS en op vordering van de officier van justitie door de rechtbank, na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM kan worden bevolen.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel (dagvaarding 1, feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.081,68 ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in dagvaarding 1 onder feit 2 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit therapiekosten, kledingschade, aanschafkosten hulpkat, massagetherapie en smartengeld. De vordering is ter terechtzitting nader toegelicht.
De raadsman van verdachte heeft de hoogte van het gevorderde bedrag onder de schadeposten aanschafkosten hulpkat en smartengeld betwist. Volgens de raadsman dient het toe te kennen bedrag wat betreft de hulpkat te worden gematigd tot € 150,00 en de immateriële schade tot een bedrag van € 3.750,00.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 589,01 rechtstreeks voortvloeit uit het onder dagvaarding 1 onder 2 bewezen verklaarde feit, waarbij ten aanzien van de hulpkat het niet betwiste bedrag van € 150,00 wordt toegekend. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.750,00, tot welke hoogte de immateriële schade niet is betwist, billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder dagvaarding 1 onder 2 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] en schadevergoedingsmaatregel (dagvaarding 1, feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.069,04 ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het in dagvaarding 1 onder feit 3 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit verlofuren, reiskosten en smartengeld.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder dagvaarding 1 onder 3 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal daarom, nu deze ook niet is betwist, worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder dagvaarding 1 onder 3 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3
Vordering benadeelde partij [bedrijf] (dagvaarding 5, feit 1)
De benadeelde partij [bedrijf] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.283,85 ingediend wegens materiële schade die zij als gevolg van het in dagvaarding 5 onder feit 1 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de posten gestolen ‘
testdevices’en gestolen spullen van medewerkers.
Nu verdachte is vrijgesproken van dit feit voor zover het feit ziet op het wegnemen van de in de vordering van de benadeelde partij genoemde voorwerpen, dient de vordering te worden afgewezen.
De benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
7.4
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 8] (dagvaarding 5, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 8] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.048,44 ingediend wegens materiële schade die zij als gevolg van het in dagvaarding 5 onder feit 1 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de post van een gestolen laptop.
Nu verdachte is vrijgesproken van dit feit voor zover het feit ziet op het wegnemen van het in de vordering van de benadeelde partij genoemde voorwerp, dient de vordering te worden afgewezen.
De benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
7.5
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 12] (dagvaarding 5, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 12] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 190,00 ingediend wegens materiële schade die zij als gevolg van het in dagvaarding 5 onder feit 1 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de posten een gestolen iPad mini en iPad hoesje.
Nu verdachte is vrijgesproken van dit feit voor zover het feit ziet op het wegnemen van de in de vordering van de benadeelde partij genoemde voorwerpen, dient de vordering te worden afgewezen.
De benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
7.6
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 9] (dagvaarding 5, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 9] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,00 ingediend wegens materiële schade die zij als gevolg van het in dagvaarding 5 onder feit 1 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de post van een gestolen MacBook Pro.
Nu verdachte is vrijgesproken van dit feit voor zover het feit ziet op het wegnemen van het in de vordering van de benadeelde partij genoemde voorwerp, dient de vordering te worden afgewezen.
De benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij op tegenspraak gewezen arrest van 10 juni 2016 in de zaak met rolnummer 23.005161.15 heeft het Gerechtshof te Amsterdam verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Ten aanzien van die voorwaardelijke maatregel is de proeftijd op 2 jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 15 juli 2016 aan verdachte toegezonden. Bij op tegenspraak gewezen vonnis van 21 december 2017 in de zaak met parketnummer 15.810145.17 is de proeftijd vervolgens verlengd met één jaar.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 10 juni 2016 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie op 26 juni 2019 derhalve nog geen drie maanden geëindigd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering, nu de vordering – conform de destijds geldende regelgeving – binnen drie maanden na het aflopen van de proeftijd is ingediend.
De rechtbank is echter, zoals ook de officier van justitie heeft gevorderd, van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, nu tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde maatregel niet opportuun is gelet op de in de onderhavige zaak reeds aan verdachte op te leggen maatregelen.

9.In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Onder dagvaarding 1 en dagvaarding 4 zijn lijsten opgemaakt met (een) inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp(en).
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle voorwerpen worden teruggegeven aan de rechthebbenden, met uitzondering van het in dagvaarding 1 onder feit 1 genoemde voorwerp (zijnde de broek van slachtoffer [slachtoffer 2] ) en het in dagvaarding 4 onder 1 genoemde voorwerp (zijnde een fles drank). Ten aanzien van die voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd dat deze worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK OV chipkaart (dagvaarding 1)
- 1 STK Telefoontoestel (dagvaarding 1)
- 1 STK Trainingspak (dagvaarding 1)
- 1 FLS Drank (dagvaarding 4)
dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
Nu de overige op de onder dagvaarding 1 opgemaakte beslaglijst vermelde voorwerpen niet onder verdachte in beslag zijn genomen, zal de rechtbank ten aanzien van het beslag van die voorwerpen thans geen beslissing nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 38, 38a, 38z, 57, 63, 246, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de in dagvaarding 1 onder 1, 2 en 3, in dagvaarding 2, in dagvaarding 3 onder 1, 2, 3, 4, en 5, in dagvaarding 4 en in dagvaarding 5 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag:
 Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan het plegen van een strafbaar feit.
 Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan.
 Veroordeelde werkt mee aan reclasseringstoezicht, waarbij de medewerking onder meer inhoudt dat hij
o zich meldt op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o zich houdt aan aanwijzingen van de reclassering;
o de reclassering aan een actuele foto helpt waarop zijn gezicht herkenbaar is;
o meewerkt aan huisbezoeken;
o de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
 Veroordeelde laat zich opnemen in [FPK] , of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de behandelaars van veroordeelde dat in overleg met de reclassering nodig vinden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
 Veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
 Veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen instelling, te bepalen door de reclassering, als vervolg op de klinische behandeling. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
 Veroordeelde werkt, indien geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals een (forensische) beschermde/begeleide woonvorm en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die aan hem worden gesteld. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
 Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
 Veroordeelde gebruikt geen drugs en alcohol. Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
 Veroordeelde heeft geen omgang met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen. Hij houdt de reclassering op de hoogte van zijn sociale netwerk en geeft toestemming voor screening van zijn sociale netwerk door de reclassering.
 Veroordeelde houdt zich aan de afspraken die door de forensische kliniek en de reclassering met hem over zijn dagbesteding gemaakt worden. Hij stelt de reclassering op de hoogte van wijzigingen in zijn dagbesteding.
 Veroordeelde geeft inzicht in zijn inkomsten en uitgaven. Indien nodig stemt hij in met budgetbeheer dan wel bewindvoering.
 Veroordeelde is open over zijn netwerk en heeft geen bezwaar dat de personen met wie hij omgang heeft op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend
 Veroordeelde zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.339,01, bestaande uit € 589,01 als vergoeding voor de materiële en € 3.750,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.339,01, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 53 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.069,04, bestaande uit € 69,04 als vergoeding voor de materiële en € 1.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.069,04, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[bedrijf]geleden schade.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte heeft gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 8]geleden schade.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte heeft gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 12]geleden schade.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte heeft gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 9]geleden schade.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte heeft gemaakt, welke tot op heden worden begroot op nihil.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam in de zaak met rolnummer 23.005161.15 opgelegde voorwaardelijke maatregel.
Gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
In de zaak met parketnummer 15.161339.19
- 1 STK OV chipkaart
- 1 STK Telefoontoestel
- 1 STK Trainingspak
In de zaak met parketnummer 15.089264.19
- 1 FLS Drank
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte in de zaken met parketnummers 15.108983.18, 15.061068.18 en 15.089264.19.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. ten Bos, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 januari 2021.