ECLI:NL:RBNHO:2021:2269

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
8496326 \ CV EXPL 20-1867
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en geschil over overeenkomst tussen ex-partners

In deze zaak vordert de gemeente van eiser de terugbetaling van een bijstandsuitkering die aan eiser is verleend. Eiser vordert op zijn beurt dat gedaagde, zijn ex-partner, de helft van het teruggevorderde bedrag aan hem betaalt, gebaseerd op een overeenkomst tussen hen. Gedaagde verweert zich door te stellen dat de overeenkomst vernietigd is wegens bedreiging en/of ontbonden is vanwege een tekortkoming van eiser. De kantonrechter oordeelt dat het verweer van gedaagde niet kan worden gehonoreerd. De kantonrechter wijst de vordering van eiser tot betaling van € 9.983,91 toe, te vermeerderen met wettelijke rente, en compenseert de proceskosten. De tegenvordering van gedaagde wordt afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter op 24 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8496326 \ CV EXPL 20-1867 WD
Uitspraakdatum: 24 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. W.P. Groenendijk

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 24 april 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven. [gedaagde] heeft vervolgens nog nadere producties ingediend (productie, 13, 14 en 15). [eiser] heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.3.
Daarna heeft [eiser] in de zaak van de vordering nog een akte genomen.
1.4.
Tot slot is bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft vanaf 4 november 2011 een bijstandsuitkering voor alleenstaanden ontvangen van de gemeente Súdwest-Fryslân (hierna: de gemeente).
2.2.
Vanaf medio 2016 tot begin 2019 heeft [eiser] gewoond althans feitelijk verbleven bij [gedaagde] op haar woonadres, [adres] te [woonplaats] . Partijen hebben een relatie gehad in die periode.
2.3.
Op en met ingang van 2 november 2017 is tussen [eiser] en [xx] , de vader van [gedaagde] , een huurovereenkomst tot stand gekomen waarbij [eiser] van [xx] één of meer kamers op de eerste verdieping van de aan [xx] toebehorende, althans door hem bewoonde woning aan het adres [adres] te [plaats] heeft gehuurd.
2.4.
[eiser] heeft zich met ingang van dezelfde datum ingeschreven op dit adres in de door de [plaats] aangehouden Basisregistratie Personen.
2.5.
Bij besluit van 6 november 2017 heeft de gemeente de uitkering van [eiser] beëindigd per 1 oktober 2017 en ingetrokken vanaf 29 maart 2016 tot en met 30 september 2017. Voorts heeft de gemeente bij voornoemd besluit de als gevolg daarvan te veel uitbetaalde bijstand tot een bedrag van € 19.967,82 van [eiser] teruggevorderd.
2.6.
Bij besluit van 24 april 2018 heeft de gemeente het bezwaar van [eiser] tegen het besluit van 6 november 2017 ongegrond verklaard.
2.7.
Bij uitspraak van 24 januari 2019 van de rechtbank Noord- Nederland is het beroep van [eiser] tegen het besluit van 24 april 2018 ongegrond verklaard.
2.8.
In januari 2019 heeft [eiser] een schriftelijke verklaring opgesteld. Deze hebben partijen ondertekend ter gelegenheid van een gezamenlijk bezoek aan een GGZ psychiater. Ter plekke zijn door [eiser] handgeschreven wijzigingen aangebracht. Deze zijn hierna onderstreept weergegeven. De verklaring luidt als volgt:
Ik [gedaagde] heb in januari 2018 met [eiser] afgesproken de gezamenlijke schuld twv 20.000 euro gezamenlijk te betalen.Graag zie ikdit bedrag7000 Evoor 31-05-2019 op mijn rekening staan.De overige drieduizend word overgemaakt datum in overleg.Mocht het bedrag lager uitvallen krijgt [gedaagde] dit terug.(…)n. [gedaagde] verklaard hierbij alles gelezen te hebben en hiervoor akkoord te geven.”Partijen zijn het erover eens dat het jaartal 2018 in deze verklaring 2019 moet luiden.
2.9.
[eiser] heeft [gedaagde] aangemaand om een bedrag van € 10.000,00 aan [eiser] te betalen. [gedaagde] is niet tot betaling overgegaan.
2.10.
Bij brief van 30 september 2019 heeft [gedaagde] de overeenkomst van januari 2019 vernietigd wegens bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden en voor zover noodzakelijk ontbonden vanwege een tekortkoming in de nakoming daarvan door [eiser] .

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 10.000,00 te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eiser] voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan. Partijen zijn overeengekomen de schuld die samenhangt met de terugvordering van de bijstandsuitkering gezamenlijk te betalen. [gedaagde] zou hiertoe een bedrag van € 7.000,00 voor 31 mei 2019 aan [eiser] betalen en een bedrag van € 3.000,00 op een in overleg te bepalen latere datum.
Daarnaast volgt uit de artikelen 3, 4 en 59 van de Participatiewet dat partijen hoofdelijk tot terugbetaling van de teruggevorderde bijstand zijn verbonden. Nu partijen hoofdelijke schuldenaren zijn, zijn zij beiden jegens elkander gehouden om ieder voor een gelijk deel aan de terugbetaling van deze schuld bij te dragen.
[gedaagde] weigert desondanks tot betaling aan [eiser] over te gaan.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden.
voert aan dat de dagvaarding niet op rechtsgeldige wijze aan haar is betekend, nu de toegevoegd gerechtsdeurwaarder deze in gesloten envelop aan het adres van [gedaagde] heeft gelaten, terwijl [gedaagde] op dat moment thuis was.
Inhoudelijk voert [gedaagde] de volgende verweren. Primair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de overeenkomst is vernietigd wegens bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming en de overeenkomst om die reden moet worden ontbonden.
Voorts betwist [gedaagde] dat uit de door [eiser] aangehaalde artikelen uit de Participatiewet volgt dat beide partijen hoofdelijk tot terugbetaling van de teruggevorderde bijstand zijn verbonden.
Al met al is [gedaagde] geen betaling jegens [eiser] verschuldigd, aldus [gedaagde] .
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt:
(i) tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag € 12.631,52, te vermeerderen met rente en kosten;
(ii) om zich binnen zeven dagen na dagtekening van het (eind)vonnis in de Basisregistratie Personen uit te schrijven van het adres [adres] te [plaats] en hiervan bewijs te overleggen aan (de gemachtigde van) [gedaagde] ;
(iii) tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] niet aan de onder (ii) omschreven veroordeling voldoet, zulks met een maximum van € 25.000,00;
(iv) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding en de wettelijke rente over deze kosten.
4.3.
[gedaagde] voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan. Bij zijn vertrek uit de woning van [gedaagde] heeft [eiser] verschillende aan [gedaagde] toebehorende spullen meegenomen. Ondanks gemaakte afspraken heeft [eiser] deze spullen niet teruggegeven. [gedaagde] heeft hierdoor schade geleden ter hoogte van de bedragen € 5.860,00 en € 900,00. [eiser] is gehouden deze schade aan [gedaagde] te vergoeden, maar weigert desondanks daartoe over te gaan. Vanwege deze wanbetaling dient [eiser] daarnaast aan [gedaagde] te vergoeden de buitengerechtelijke kosten van € 5.767,71 en de wettelijke rente die, berekend tot en met 27 mei 2020, € 103,81 bedraagt.
Hierbij komt dat [eiser] weigert om zich in de Basisregistratie Personen uit te laten schrijven van het adres [adres] te [plaats] . [eiser] dient hiertoe te worden veroordeeld op straffe van een dwangsom.
4.4.
[eiser] voert verweer.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
De kantonrechter zal geen gevolgen verbinden aan hetgeen [gedaagde] heeft gesteld over de wijze waarop de toegevoegd gerechtsdeurwaarder de dagvaarding aan [gedaagde] heeft betekend. Wat hier verder van zij, [gedaagde] is hierdoor processueel niet in haar belangen geschaad. Zij heeft tijdig kennis kunnen nemen van de inhoud van de dagvaarding en is niet belemmerd geweest in het voeren van verweer.
5.2.
[eiser] voert twee gronden aan op basis waarvan hij stelt dat [gedaagde] gehouden is een bedrag ter grootte van de helft van de teruggevorderde bijstand aan [eiser] te betalen. Ten eerste beroept [eiser] zich op een met [gedaagde] gesloten overeenkomst. Ten tweede beroept [eiser] zich op een volgens hem uit de Participatiewet voortvloeiende hoofdelijke aansprakelijkheid voor de terugbetaling van de teruggevorderde bijstand. De kantonrechter ziet aanleiding om eerst in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd aangaande de Participatiewet.
5.3.
Van hoofdelijke aansprakelijkheid voor terugbetaling van teruggevorderde bijstand is slechts sprake in geval de terugvordering ziet op bijstand aan een gezin, dan wel bijstand aan gehuwden (ongehuwd samenwonenden daaronder begrepen). Dit volgt uit het bepaalde in artikel 59 van de Participatiewet in samenhang met de artikelen 3 en 4 van deze wet.
Vast staat echter dat de terugvordering van de gemeente ziet op een aan [eiser] toegekende en uiteindelijk ingetrokken bijstandsuitkering voor alleenstaanden. Onderhavige terugvordering valt daarmee niet onder de reikwijdte van artikel 59 van de Participatiewet. Het enkele feit dat partijen hebben samengewoond leidt er niet toe dat de door de gemeente aan [eiser] toegekende bijstand voor alleenstaanden als bijstand aan een gezin of aan gehuwden (samenwonenden daaronder begrepen) in de zin van artikel 59 van de Participatiewet moet worden aangemerkt. De vordering van [eiser] op [gedaagde] kan niet op een uit de Participatiewet voortvloeiende hoofdelijke verbondenheid worden gegrond.
5.4.
Met betrekking tot de aan de vordering ten grondslag gelegde overeenkomst wordt als volgt overwogen.
5.5.
Niet in geschil is dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten op basis waarvan [gedaagde] zich heeft verbonden om de helft van het door de gemeente teruggevorderde bedrag voor haar rekening te nemen. [gedaagde] is aan deze overeenkomst gebonden, tenzij haar beroep op vernietiging of ontbinding van de overeenkomst wordt gehonoreerd. Met betrekking tot het beroep op vernietiging van de overeenkomst wordt als volgt overwogen.
5.6.
Een rechtshandeling is vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen.
Bedreiging is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed.
Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Deze opsomming is niet limitatief.
Dit alles volgt uit het bepaalde in artikel 3:44 lid 1, 2 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.7.
Ter onderbouwing van haar beroep op vernietiging voert [gedaagde] het volgende aan. Toen de relatie tussen partijen nog goed was, hebben zij gesproken over de mogelijkheid om gezamenlijk de teruggevorderde bijstand terug te betalen. Eind 2018 kwam [gedaagde] tot de conclusie dat zij niet meer op deze manier verder wilde met [eiser] . Medio januari 2019 had [gedaagde] een afspraak met een GGZ-psychiater, waarbij ook [eiser] aanwezig was. Partijen hebben het toen over de inboedel gehad. Daarop heeft [eiser] de schriftelijke overeenkomst uit zijn tas gehaald en – na het plaatsen van enkele handgeschreven wijzigingen - [gedaagde] er toe bewogen deze te ondertekenen. [eiser] heeft daarbij [gedaagde] gedreigd het woonhuis van [gedaagde] leeg te halen, met inbegrip van de spullen die aan [gedaagde] toebehoorden, indien zij niet tot ondertekening van de overeenkomst zou overgaan. [eiser] is iemand die altijd zijn zin doordrukt, boos wordt en/ of dreigt met zelfmoord als hij zijn zin niet krijgt. In het verleden heeft [eiser] ook verschillende zelfmoordpogingen gedaan. Het sluiten van de overeenkomst heeft [gedaagde] in een nadeligere positie gebracht. Aldus is sprake van bedreiging c.q. misbruik van omstandigheden als bedoeld in voormeld wetsartikel. Dit alles aldus [gedaagde] .
5.8.
[eiser] heeft hier het volgende tegen ingebracht. [gedaagde] heeft mede geprofiteerd van de bijstandsfraude die uiteindelijk tot de terugvordering door de gemeente heeft geleid. Partijen zijn daarom overeengekomen dat het teruggevorderde bedrag in gelijke mate voor rekening van beiden zou moeten komen. Partijen hebben voorafgaand aan de afspraak bij de GGZ-psychiater in januari 2019 hierover al mondeling overeenstemming bereikt. Het opstellen en ondertekenen van de schriftelijke overeenkomst diende slechts ter bevestiging van de mondeling bereikte overeenstemming. Zowel de mondelinge overeenstemming als de schriftelijke bevestiging daarvan zijn tot stand gekomen zonder enige vorm van dwang, bedreiging of misbruik van omstandigheden. Dit alles aldus [eiser] .
5.9.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag op welk moment de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. [eiser] stelt dat dit mondeling is geschied op enig moment voorafgaande aan de afspraak bij de GGZ-psychiater. [gedaagde] betwist dit en stelt hiertoe dat voorafgaande aan genoemde afspraak weliswaar is gesproken over de terugbetaling van de teruggevorderde bijstand, maar dat bindende afspraken toen niet zijn gemaakt.
5.10.
De kantonrechter overweegt als volgt. De betwisting van [gedaagde] is in tegenspraak met de inhoud van hetgeen zij in de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van eis in reconventie naar voren heeft gebracht. In alinea 50 van die conclusie voert [gedaagde] namelijk aan, kort gezegd, dat toen de relatie tussen partijen nog goed was, ze afgesproken hebben ieders individuele spaartegoed van destijds aan te wenden ter terugbetaling van de terugvordering en het restant van hun ouders te lenen. [gedaagde] beschikte over een spaarsaldo van € 7.000,00 en [eiser] over een spaarsaldo van € 6.000,00. Het na betaling van deze bedragen van de terugvordering overblijvende bedrag zouden partijen lenen van hun ouders. Gesteld noch gebleken is dat deze afspraak onder bedreiging of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. [eiser] kan [gedaagde] aan deze afspraak houden. Het mag zo zijn dat zij hierop vanwege het verbreken van de relatie terug heeft willen komen, maar gesteld noch gebleken is dat partijen deze afspraak zijn aangegaan onder de voorwaarde dat de relatie tussen partijen in stand zou blijven.
5.11.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering tot een bedrag van € 7.000,00 voor toewijzing gereed ligt. Met betrekking tot het restant van (circa) € 3.000,00 wordt als volgt overwogen.
5.12.
De vordering tot betaling van het restant van € 3.000,00 kan niet op deze mondelinge afspraak worden gegrond. Voor zover de mondelinge afspraken zien op de betaling van dit restant, hangen deze afspraken af van de bereidheid van de ouders van [gedaagde] om dit bedrag aan [gedaagde] te lenen. Gesteld noch gebleken is dat de ouders van [gedaagde] hiertoe bereid zijn geweest.
5.13.
De contractuele afspraak die ziet op dit restantbedrag, te betalen op een in overleg te bepalen datum, is derhalve schriftelijk tot stand gekomen tijdens de afspraak bij de GGZ-psychiater. Partijen verschillen van mening of deze schriftelijke overeenkomst is gesloten onder invloed van bedreiging en/ of misbruik van omstandigheden. In dat kader wordt als volgt overwogen.
5.14.
[gedaagde] voert twee argumenten aan op basis waarvan zij concludeert dat sprake is geweest van bedreiging en/ of misbruik van omstandigheden. Het eerste argument ziet op het eventueel door [eiser] geuite voornemen om het huis van [gedaagde] leeg te halen met inbegrip van de spullen van [gedaagde] . Het tweede argument ziet op het eventueel door [eiser] geuite voornemen om een poging te ondernemen om zichzelf van het leven te beroven.
5.15.
Wat betreft het eventuele voornemen tot levensberoving stelt de kantonrechter vast dat, uitgaande van de (door [eiser] betwiste) stellingen van [gedaagde] , [eiser] dit voornemen niet direct voorafgaande of ten tijde van de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst heeft geuit. [gedaagde] heeft meerdere malen het verloop van de afspraak bij de GGZ-psychiater en de totstandkoming van de schriftelijke overeenkomst beschreven, maar geen enkele keer heeft [gedaagde] daarbij gesteld dat [eiser] bij deze gelegenheid heeft gedreigd om zich van het leven te beroven. Gelet daarop heeft [gedaagde] onvoldoende duidelijk gemaakt dat dit voor haar van wezenlijke invloed is geweest bij de ondertekening van de overeenkomst. Het voor een geslaagd beroep op vernietiging wegens bedreiging of misbruik van omstandigheden vereiste causaal verband met de overeenkomst is daardoor onvoldoende onderbouwd.
5.16.
Wat betreft de overblijvende aan de vernietiging van de schriftelijke overeenkomst ten grondslag gelegde stelling, te weten de stelling dat [eiser] heeft gezegd het huis van [gedaagde] te zullen leeghalen, met inbegrip van de spullen van [gedaagde] , wordt als volgt overwogen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat er sprake is geweest van een causaal verband tussen deze vermeende bedreiging met enig nadeel en het ondertekenen door haar van de overeenkomst. Daarbij is van belang dat hiervoor onder 5.10 al is gebleken dat partijen de schuld als een gezamenlijk probleem beschouwden. Uit de feiten blijkt ook dat de ouders van [gedaagde] hebben meegewerkt aan de fraude, door het sluiten van een huurovereenkomst voor een kamer in hun woning terwijl zij wisten dat [eiser] daar niet woonde. Ook [gedaagde] zelf was op de hoogte van de fraude en de risico’s die daaraan kleefden. Verder is van belang dat in de door [eiser] vóór het bezoek aan de psychiater al opgestelde schriftelijke verklaring, blijkens de stellingen van partijen ter plekke handgeschreven toevoegingen zijn aangebracht. Deze toevoegingen zijn in het voordeel van [gedaagde] . Het feit dat vóór het ondertekenen van de verklaring blijkbaar tijd is geweest voor het bespreken van deze toevoegingen, en dat de ondertekening plaatsvond in het bijzijn van dan wel de nabijheid van een professional, de psychiater, maakt dat niet aannemelijk is dat enige bedreiging nodig was om [gedaagde] te bewegen tot ondertekening over te gaan. Ook is door [gedaagde] gezien de voorgeschiedenis en omstandigheden ten tijde van de ondertekening onvoldoende onderbouwd dat er causaal verband bestaat tussen de vermeende bedreiging en de ondertekening. Gezien de gemotiveerde betwisting zijdens [eiser] lag het daarom op de weg van [gedaagde] haar stelling dat sprake was van bedreiging en dat deze haar heeft bewogen de verklaring te ondertekenen meer concreet te onderbouwen met specifieke details en omstandigheden. Nu zij dat niet heeft gedaan wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
5.17.
Het beroep op vernietiging van de overeenkomst wordt verworpen. Met betrekking tot het door [gedaagde] gedane beroep op ontbinding van de overeenkomst wordt als volgt overwogen.
5.18.
[gedaagde] stelt dat de overeenkomst, voor zover deze vanwege de vernietiging nog bestaat, is ontbonden, omdat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming daarvan. De gestelde tekortkoming bestaat er volgens [gedaagde] uit dat [eiser] ondanks de contractuele verplichting heeft verzuimd om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord- Nederland van 24 januari 2019.
heeft hangende deze procedure op de rolzitting van 16 september 2020 (productie 13) en 11 november 2020 (productie 15) stukken ingebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat hij wel hoger beroep heeft ingesteld. Productie 13 is een brief van de Centrale Raad van Beroep van 8 juli 2020. Productie 15 is een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 oktober 2020.
[gedaagde] heeft zich uitgelaten over genoemde productie 13 in haar conclusie van dupliek in conventie/ repliek in reconventie (zie alinea 182) en niet weersproken dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat [eiser] bij de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Noord- Nederland van 24 januari 2019. Van een tekortkoming aan de zijde van [eiser] is geen sprake. Het verweer dat ziet op de ontbinding van de overeenkomst, wordt verworpen.
5.19.
[gedaagde] kan aan de overeenkomst worden gehouden. De overeenkomst vermeldt een te betalen bedrag van €10.000,00, maar vast staat dat de strekking van de overeenkomst is dat [gedaagde] de helft van het door de gemeente terug te vorderen bedrag aan [eiser] betaalt. Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] betaling van de helft van het door de gemeente teruggevorderde bedrag verschuldigd is. Gelet op de hoogte van het door de gemeente teruggevorderde bedrag van € 19.967,82, ligt de vordering voor toewijzing gereed tot een bedrag van € 9.983,91, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna vermeld.
heeft verzocht om in voorkomend geval te worden veroordeeld tot terugbetaling aan de gemeente in plaats van aan [eiser] , maar hiervoor is geen deugdelijke grondslag aangevoerd. Te meer nu de gemeente geen partij is in dit geding.
5.20.
Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor veroordeling in de nakosten is om die reden geen grond.
de tegenvordering
5.21.
Met betrekking tot de vordering tot betaling van het bedrag van € 12.631,52 (waarvan in hoofdsom de bedragen € 5.860,00 en € 900,00) wordt als volgt overwogen. De vordering is gegrond op de stelling dat [eiser] bij zijn vertrek uit de woning allerlei aan [gedaagde] toebehorende zaken heeft meegenomen. [eiser] heeft dit betwist. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.22.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] haar vordering onvoldoende onderbouwd. Hiertoe wordt als volgt overwogen. Het schadebedrag (de hoofdsom) wordt door [gedaagde] verdeeld in twee posten, te weten: meubels (een bedrag van € 5.860,00) en spullen die [gedaagde] nog niet heeft kunnen vervangen (een bedrag van € 900,00). [gedaagde] heeft echter verzuimd om in haar conclusies te concretiseren welke aan haar toebehorende meubels [eiser] zou hebben meegenomen. Ook de bijlage van de brief van haar gemachtigde van 30 september 2019 (productie 11 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie), waarnaar [gedaagde] in dit kader verwijst, verschaft hierover geen duidelijkheid. In zoverre is het schadebedrag van € 5.860,00 onvoldoende onderbouwd.
Evenmin is duidelijk waar [gedaagde] op doelt wanneer zij het heeft over de spullen die zij nog niet heeft kunnen vervangen. De stelling dat met de vervanging van deze spullen een bedrag van € 900,00 zou zijn gemoeid is ook niet voldoende duidelijk onderbouwd.
Al met al ligt de vordering voor afwijzing gereed.
5.23.
Met betrekking tot de vordering tot veroordeling van [eiser] om zich in de Basisregistratie Personen uit te schrijven van het adres [adres] te [plaats] wordt als volgt overwogen. De vordering ligt voor afwijzing gereed. In de eerste plaats omdat een eventueel vorderingsrecht tot uitschrijving wellicht toekomt aan [xx] , de vader van [gedaagde] , maar niet aan [gedaagde] zelf. Immers, in tegenstelling tot [xx] is [gedaagde] niet woonachtig en ook niet ingeschreven op dit adres. Daarbij komt dat [eiser] inmiddels is uitgeschreven en in zoverre aan de vordering heeft voldaan. Uit de brief van de gemeente [plaats] van 27 juni 2020, overgelegd als productie 14 door [eiser] , blijkt dat per die datum [eiser] in de Basisregistratie Personen is ingeschreven op een adres in [plaats] . Daarmee is [eiser] ook uitgeschreven van het adres [adres] te [plaats] , hetgeen door [gedaagde] wordt erkend in de conclusie van dupliek in conventie/ repliek in reconventie (alinea 182).
5.24.
Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.983,91. te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
6.2.
compenseert de kosten van dit geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het anders of meer gevorderde;
de tegenvordering
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter