Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
Ik [gedaagde] heb in januari 2018 met [eiser] afgesproken de gezamenlijke schuld twv 20.000 euro gezamenlijk te betalen.Graag zie ikdit bedrag7000 Evoor 31-05-2019 op mijn rekening staan.De overige drieduizend word overgemaakt datum in overleg.Mocht het bedrag lager uitvallen krijgt [gedaagde] dit terug.(…)n. [gedaagde] verklaard hierbij alles gelezen te hebben en hiervoor akkoord te geven.”Partijen zijn het erover eens dat het jaartal 2018 in deze verklaring 2019 moet luiden.
3.De vordering
Daarnaast volgt uit de artikelen 3, 4 en 59 van de Participatiewet dat partijen hoofdelijk tot terugbetaling van de teruggevorderde bijstand zijn verbonden. Nu partijen hoofdelijke schuldenaren zijn, zijn zij beiden jegens elkander gehouden om ieder voor een gelijk deel aan de terugbetaling van deze schuld bij te dragen.
[gedaagde] weigert desondanks tot betaling aan [eiser] over te gaan.
4.Het verweer en de tegenvordering
voert aan dat de dagvaarding niet op rechtsgeldige wijze aan haar is betekend, nu de toegevoegd gerechtsdeurwaarder deze in gesloten envelop aan het adres van [gedaagde] heeft gelaten, terwijl [gedaagde] op dat moment thuis was.
Inhoudelijk voert [gedaagde] de volgende verweren. Primair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de overeenkomst is vernietigd wegens bedreiging dan wel misbruik van omstandigheden. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming en de overeenkomst om die reden moet worden ontbonden.
Voorts betwist [gedaagde] dat uit de door [eiser] aangehaalde artikelen uit de Participatiewet volgt dat beide partijen hoofdelijk tot terugbetaling van de teruggevorderde bijstand zijn verbonden.
Al met al is [gedaagde] geen betaling jegens [eiser] verschuldigd, aldus [gedaagde] .
(i) tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag € 12.631,52, te vermeerderen met rente en kosten;
(ii) om zich binnen zeven dagen na dagtekening van het (eind)vonnis in de Basisregistratie Personen uit te schrijven van het adres [adres] te [plaats] en hiervan bewijs te overleggen aan (de gemachtigde van) [gedaagde] ;
(iii) tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] niet aan de onder (ii) omschreven veroordeling voldoet, zulks met een maximum van € 25.000,00;
(iv) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding en de wettelijke rente over deze kosten.
Hierbij komt dat [eiser] weigert om zich in de Basisregistratie Personen uit te laten schrijven van het adres [adres] te [plaats] . [eiser] dient hiertoe te worden veroordeeld op straffe van een dwangsom.
5.De beoordeling
Vast staat echter dat de terugvordering van de gemeente ziet op een aan [eiser] toegekende en uiteindelijk ingetrokken bijstandsuitkering voor alleenstaanden. Onderhavige terugvordering valt daarmee niet onder de reikwijdte van artikel 59 van de Participatiewet. Het enkele feit dat partijen hebben samengewoond leidt er niet toe dat de door de gemeente aan [eiser] toegekende bijstand voor alleenstaanden als bijstand aan een gezin of aan gehuwden (samenwonenden daaronder begrepen) in de zin van artikel 59 van de Participatiewet moet worden aangemerkt. De vordering van [eiser] op [gedaagde] kan niet op een uit de Participatiewet voortvloeiende hoofdelijke verbondenheid worden gegrond.
Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Deze opsomming is niet limitatief.
Dit alles volgt uit het bepaalde in artikel 3:44 lid 1, 2 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
heeft hangende deze procedure op de rolzitting van 16 september 2020 (productie 13) en 11 november 2020 (productie 15) stukken ingebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat hij wel hoger beroep heeft ingesteld. Productie 13 is een brief van de Centrale Raad van Beroep van 8 juli 2020. Productie 15 is een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 oktober 2020.
[gedaagde] heeft zich uitgelaten over genoemde productie 13 in haar conclusie van dupliek in conventie/ repliek in reconventie (zie alinea 182) en niet weersproken dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat [eiser] bij de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Noord- Nederland van 24 januari 2019. Van een tekortkoming aan de zijde van [eiser] is geen sprake. Het verweer dat ziet op de ontbinding van de overeenkomst, wordt verworpen.
heeft verzocht om in voorkomend geval te worden veroordeeld tot terugbetaling aan de gemeente in plaats van aan [eiser] , maar hiervoor is geen deugdelijke grondslag aangevoerd. Te meer nu de gemeente geen partij is in dit geding.
Evenmin is duidelijk waar [gedaagde] op doelt wanneer zij het heeft over de spullen die zij nog niet heeft kunnen vervangen. De stelling dat met de vervanging van deze spullen een bedrag van € 900,00 zou zijn gemoeid is ook niet voldoende duidelijk onderbouwd.
Al met al ligt de vordering voor afwijzing gereed.