ECLI:NL:RBNHO:2021:2278

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
8219617 \ CV EXPL 19-19154
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie luchtvaartvertraging en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Toulouse naar Amsterdam-Schiphol op 28 augustus 2019. De passagier vorderde compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De passagier stelde dat hij recht had op een compensatie van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat hij meer dan drie uur vertraging had opgelopen.

De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk nieuwe slottijden opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter wees de vordering van de passagier af en veroordeelde de passagier tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat vertragingen het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden om vrijgesteld te worden van compensatieverplichtingen. De kantonrechter concludeerde dat de passagier niet had aangetoond dat er alternatieve vervoersmogelijkheden waren die hem sneller naar zijn eindbestemming hadden kunnen brengen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8219617 \ CV EXPL 19-19154
Uitspraakdatum: 10 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) onder andere kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen akte meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Blagnac Airport, Toulouse via Frankfurt am Main Airport naar Amsterdam-Schiphol Airport op 28 augustus 2019.
2.2.
De vlucht van Toulouse naar Frankfurt is met vertraging uitgevoerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op haar verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.1.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan omdat hij heeft nagelaten te vermelden hoe laat hij in Amsterdam is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop hij daarheen is vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagier niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier in repliek heeft gesteld dat hij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht om 22:50 uur in Amsterdam is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagier hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in haar procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en zij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagier op de eindbestemming.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Amsterdam-Schiphol Airport, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de voorafgaande vlucht van Frankfurt naar Toulouse met een vertraging van 57 minuten is uitgevoerd, omdat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd. Om 08:15 uur UTC trok de luchtverkeersleiding het slot van 10:15 uur UTC in en verving die voor een slot om 10:58 uur UTC. Het slot is hierna nog meerdere malen gewijzigd totdat een slot van 11:28 uur UTC is toegewezen. De voorafgaande vlucht heeft dit slot gebruikt en is om 11:23 uur UTC opgestegen. Ter onderbouwing legt de vervoerder onder andere het vluchtrapport over van de voorafgaande vlucht. Hieruit volgt dat deze met een vertraging van 43 minuten is uitgevoerd vanwege code 82 “
ATFM due to ATC staff/equipment en-route” en 14 minuten vertraging vanwege code 62A “
Operationel Requirements, Fuel, Load Alternation”. Tevens heeft de vervoerder de “slot history” overgelegd, waarin vertragingscode 82 als reden voor de nieuwe slottijden wordt vermeld.
4.4.
Voorts heeft de vervoerder aangevoerd dat het eerste deel van de vlucht in kwestie tevens vertraging heeft opgelopen. Ter onderbouwing heeft zij het vluchtrapport overgelegd waaruit volgt dat de vlucht 57 minuten is vertraagd wegens de late aankomst van de voorgaande vlucht. Daarbovenop heeft de vlucht 4 minuten vertraging opgelopen wegens beperkingen van de luchtverkeersleiding. Uit de door de vervoerder overgelegde “slot history” volgt dat herhaaldelijk nieuwe CTOT’s zijn opgelegd en dat vertragingscode 81 als reden wordt vermeld. De vlucht heeft een deel vertraging ingelopen en is uiteindelijk met een vertraging van 41 minuten om 15:06 uur UTC (17:06 uur lokale tijd) aangekomen. De vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport stond gepland om 17:25 uur lokale tijd. De passagier heeft dan ook de aansluitende vlucht gemist.
4.5.
De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door haar overgelegde stukken en haar toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan de vluchten. Wanneer een vlucht een nieuw slot opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een nieuw slot opgelegd door de luchtverkeersleiding moet immers altijd worden opgevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn in dit geval de nieuwe slottijden voor de voorafgaande vlucht aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Een nieuw slot is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. Dit geldt echter niet voor de 14 minuten vertraging die is ontstaan vanwege code 62A en verder door de vervoerder niet nader zijn toegelicht.
4.6.
De kantonrechter dient vervolgens te beoordelen of de buitengewone omstandigheid doorwerken naar de vlucht in kwestie. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat de vertraging van de voorafgaande vlucht direct effect heeft gehad op de uitvoering van de vlucht in kwestie. Deze vluchten zijn immers onderdeel van de rotatievlucht Frankfurt-Toulouse-Frankfurt. Voldoende gebleken is dat tussen deze rotatievluchten genoeg reservetijd was ingepland. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorafgaande vlucht werkt naar het oordeel van de kantonrechter door naar de vlucht in kwestie. Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering. De vertraging ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagier onmogelijk gemaakt om de aansluitende naar Amsterdam-Schiphol Airport te halen. De vertraging op de eindbestemming van de passagier is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 60 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als onvoldoende gekwalificeerd, aangezien de minimale overstaptijd te Frankfurt 45 minuten bedraagt en in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagier had te Toulouse echter een aankomstvertraging van 41 minuten zodat hij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen. Anders dan de passagier is de kantonrechter van oordeel dat niet van de vervoerder in onderhavige geval kon worden verwacht dat zij bij de omstandigheid dat de luchtverkeersleiding voor vertrek meerdere malen een nieuwe slottijd oplegt aan een vlucht voor de passagier van die vlucht met een overstap onderzoekt of zij hierdoor nog de overstap kunnen halen en vervolgens de mogelijkheden onderzoekt om de passagier om te boeken naar vluchten bij verschillende andere luchtvaartmaatschappijen die omstreeks hetzelfde tijdstip vertrekken, zodat de overstap nog kan worden gehaald dan wel omboeken naar een directe vlucht. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat zij de passagier naar de eerst mogelijke vervoersmogelijkheid met voldoende plaats heeft omgeboekt. Dit wordt door de passagier betwist. Echter, de passagier heeft niet aangetoond dat er een eerder beschikbaar alternatief was, zodat die stelling als onvoldoende onderbouwd dient te worden verworpen. Niet vast is komen te staan dat de passagier sneller naar de eindbestemming vervoerd had kunnen worden. De conclusie is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen, zodat het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter