In deze zaak hebben eisers [eisers] op 19 februari 2021 gedaagde [gedaagde] gedagvaard voor een kort geding dat gepland stond op 25 februari 2021. Echter, op 24 februari 2021 hebben eisers aan de rechtbank en de gemachtigde van gedaagde bericht dat het kort geding geen doorgang behoeft. Gedaagde heeft daarop een verzoek ingediend tot veroordeling van eisers in de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de intrekking van de vordering door eisers, gedaagde tijdig heeft verzocht om een beslissing over de proceskosten. Dit betekent dat de aanhangigheid van het kort geding niet is vervallen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eisers, door hun vordering in te trekken, gelijkgesteld moeten worden met de in het ongelijk gestelde partij, en dat zij hoofdelijk moeten worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De kantonrechter heeft daarbij het liquidatietarief toegepast en het salaris van de gemachtigde van gedaagde vastgesteld op € 249,00, aangezien er geen zitting heeft plaatsgevonden. De beslissing is genomen zonder mondelinge behandeling, omdat partijen hun standpunten schriftelijk voldoende hebben kunnen toelichten. De kantonrechter heeft uiteindelijk eisers hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, tot aan de uitspraak begroot op € 249,00 aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde.