ECLI:NL:RBNHO:2021:2350

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
9034275
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking kort geding

In deze zaak hebben eisers [eisers] op 19 februari 2021 gedaagde [gedaagde] gedagvaard voor een kort geding dat gepland stond op 25 februari 2021. Echter, op 24 februari 2021 hebben eisers aan de rechtbank en de gemachtigde van gedaagde bericht dat het kort geding geen doorgang behoeft. Gedaagde heeft daarop een verzoek ingediend tot veroordeling van eisers in de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de intrekking van de vordering door eisers, gedaagde tijdig heeft verzocht om een beslissing over de proceskosten. Dit betekent dat de aanhangigheid van het kort geding niet is vervallen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eisers, door hun vordering in te trekken, gelijkgesteld moeten worden met de in het ongelijk gestelde partij, en dat zij hoofdelijk moeten worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De kantonrechter heeft daarbij het liquidatietarief toegepast en het salaris van de gemachtigde van gedaagde vastgesteld op € 249,00, aangezien er geen zitting heeft plaatsgevonden. De beslissing is genomen zonder mondelinge behandeling, omdat partijen hun standpunten schriftelijk voldoende hebben kunnen toelichten. De kantonrechter heeft uiteindelijk eisers hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, tot aan de uitspraak begroot op € 249,00 aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9034275 \ KG EXPL 21-16
Uitspraakdatum: 18 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

1.[eiser] , wonende te [woonplaats]

2.
[eiser], wonende te [woonplaats]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. D.D.M.C. Nolet
tegen
[gedaagde] handelend onder de naam [bedrijfsnaam]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M. Verhoog

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben [gedaagde] op 19 februari 2021 gedagvaard voor de mondelinge behandeling op 25 februari 2021.
1.2.
Op 24 februari 2021 hebben [eisers] aan de rechtbank en de gemachtigde van [gedaagde] bericht dat het kort geding geen doorgang behoeft te vinden.
1.3.
[gedaagde] heeft op 24 februari 2021 een verzoek gedaan tot veroordeling van [eisers] in de proceskosten. [eisers] hebben op dat verzoek op 24 februari 2021 gereageerd.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak nog slechts om een beslissing over de kosten van het kort geding.
2.2.
Onder punt 9.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton is, in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087, bepaald dat de eisende partij de procedure kan intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen, maar dat de aanhangigheid van de procedure niet komt te vervallen, indien de gedaagde partij na intrekking van de procedure tijdig, binnen veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen, aan de eisende partij en de kantonrechter meedeelt dat hij een beslissing over de proceskosten wenst.
2.3.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] , na de intrekking van de vordering in kort geding door [eisers] , tijdig heeft verzocht om een hoofdelijke proceskostenveroordeling van [eisers] Dit brengt mee dat de aanhangigheid van het kort geding niet is komen te vervallen. Omdat [eisers] hun vordering hebben ingetrokken, hoeft alleen nog te worden beslist op het verzoek van [gedaagde] om een kostenveroordeling.
2.4.
[eisers] hebben eenzijdig het kort geding ingetrokken. Daarom moet [gedaagde] op één lijn worden gesteld met de in het ongelijk gestelde partij als bedoeld in artikel 237 Rv.
[eisers] zullen dan ook hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] .
2.5.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087) ook geoordeeld dat ingeval de eiser betwist dat de gedaagde voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt of de hoogte daarvan bestrijdt, het aan de gedaagde is om de kosten waarvan hij vergoeding vordert te specificeren en aannemelijk te maken. In dat verband heeft de Hoge Raad opgemerkt dat het liquidatietarief een regeling bevat voor het geval de eiser het geding intrekt voordat de gedaagde een proceshandeling (kan) verricht(en), welke regeling zich mede leent voor toepassing in kort geding.
2.6.
Hoewel [eisers] hebben betwist dat er proceskosten dienen te worden toegekend, aangezien er aan de zijde van [gedaagde] geen sprake is geweest van feitelijke proceshandelingen, heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat er proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Het bericht van intrekking van het kort geding heeft [gedaagde] immers kort voor de mondelinge behandeling (een dag) bereikt.
2.7.
Voor de begroting van de hoogte van het salaris van de gemachtigde van [gedaagde] zal de kantonrechter -overeenkomstig het genoemde arrest van de Hoge Raad- aansluiten bij het liquidatietarief. Uit de dagvaarding valt af te leiden dat het een zaak van relatief eenvoudige aard betreft. Voor een dergelijke procedure wordt het salaris van een advocaat vastgesteld op € 498,00. De kantonrechter zal het salaris in dit geval vaststellen op de helft van dit tarief
(€ 249,00), aangezien het tarief is gebaseerd op het voltooien van de procedure, terwijl in dit geval geen zitting heeft plaatsgevonden.
2.8.
Tot slot merkt de kantonrechter nog op dat zij in dit geval geen reden heeft gezien om het geschil over de proceskosten op een zitting te behandelen. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk voldoende kunnen toelichten en die standpunten zijn ook duidelijk. Daarbij komt dat geen van de partijen een gemotiveerd verzoek heeft gedaan om (alsnog) een mondelinge behandeling te laten plaatsvinden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op
€ 249,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter