ECLI:NL:RBNHO:2021:2535

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
7960171 \ CV EXPL 19-11519
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • C.E. van Oosten – van Smaalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door ziekte van piloot en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de buitenlandse luchtvaartmaatschappij United Airlines INC. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht van Amsterdam naar Quito via Houston op 6 september 2018. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan drie uur en vordert compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, namelijk de ziekte van de gezagvoerder, die zou hebben geleid tot de vertraging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, wat de vervoerder in beginsel verplicht tot compensatie. De vervoerder moest aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet voldoende heeft onderbouwd dat de ziekte van de gezagvoerder een buitengewone omstandigheid was die de vertraging rechtvaardigde. De vervoerder heeft nagelaten aan te tonen waarom de vlucht niet met twee piloten kon worden uitgevoerd, wat leidde tot de conclusie dat de vordering van de passagier toewijsbaar was.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 708,90 aan de passagier, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is gedeeltelijk toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7960171 \ CV EXPL 19-11519
Uitspraakdatum: 17 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. J.H. van Deuren
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
United Airlines INC.
gevestigd te Wilmington (Verenigde Staten), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers en mr. A. Daoudi

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 1 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Quito (Ecuador) via Houston (Verenigde Staten) op 6 september 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Houston is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Quito gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans 108,90, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden.
4.2.
De vervoerder voert aan dat de vlucht met een vertraging is uitgevoerd, doordat de gezagvoerder onverwacht ziek is geworden, waardoor een vliegveiligheidsprobleem is ontstaan. Bij aankomst te Amsterdam constateerde de gezagvoerder dat hij vanwege ziekte niet in staat was om de onderhavige vlucht uit te voeren. Omdat Amsterdam een buitenstation van de vervoerder is, was geen reserve gezagvoerder beschikbaar om de onderhavige vlucht uit te voeren. De vlucht werd daarom met twee piloten uitgevoerd. Een vlucht met deze hoeveelheid piloten mag echter niet een vlucht van Amsterdam naar Houston uitvoeren. Daarom heeft de vervoerder besloten om een tussenstop in Newark (Verenigde Staten) te maken, waardoor de vlucht vertraagd is uitgevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat de buitengewone omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van beveiligingsproblemen en onverwachte vliegveiligheidsproblemen die gevolg hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.4.
De passagier betwist dat sprake was van een zieke gezagvoerder en dat dat de reden is van de vertraging. Daarbij stelt de passagier dat de vervoerder geen stukken zoals een vliegplan of berichtgeving van de luchtverkeersleiding heeft overgelegd waar het aangevoerde uit zou kunnen blijken. De kantonrechter volgt de passagier niet in deze stelling. De vervoerder heeft immers bij conclusie van antwoord de “Flight Information” van de vlucht in kwestie overgelegd, waarin het volgende staat: “
?FO sick call in AMS caused only two flight crewmembers for return. Extra stop planned in EWR for flight re-crew…”Naar het oordeel van de kantonrechter kan hieruit dan ook worden opgemaakt dat de vervoerder ziek is geworden en dat het toestel om die reden naar Newark is uitgeweken. De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraagde aankomst van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid.
5.5.
Voorop wordt gesteld dat het uitvallen van een piloot door ziekte onder omstandigheden een buitengewone omstandigheid kan opleveren. De vervoerder heeft aangevoerd dat zij, omwille van de vliegveiligheid, een extra stop moest maken te Newark zodat de vlucht verder kon worden uitgevoerd met drie piloten. De passagiers betwisten dat de vliegveiligheid in het gedrang zou zijn gekomen indien de vlucht werd uitgevoerd met twee piloten. Bij conclusie van dupliek heeft de vervoerder aangevoerd dat een Boeing 777 de vlucht van Amsterdam naar Houston niet met een cockpit van twee personen mag uitvoeren. De vervoerder heeft echter nagelaten om te onderbouwen waarom de vlucht niet kon worden uitgevoerd met twee piloten. De vervoerder heeft immers wel de vlucht van Amsterdam naar Newark uitgevoerd met twee piloten. Gelet op de betwisting van de passagier had het dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om nader te onderbouwen waarom de vliegveiligheid in het gedrang zou komen als de vlucht naar Houston met twee piloten werd uitgevoerd. Nu zij dit heeft nagelaten, strandt dit verweer van de vervoerder wegens gebrek aan onderbouwing. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de beoordeling of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken.
5.6.
Gelet op het bovenstaande zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. De passagier heeft primair € 181,50 en subsidiair € 108,90 gevorderd. Omdat het subsidiair gevorderde bedrag van € 108,90 niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over deze kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 1 augustus 2019, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten – van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter