ECLI:NL:RBNHO:2021:2561

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
8796099
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van werknemer tegen werkgever over openstaande betalingen en de geldigheid van een gemaakte afspraak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een voormalige werknemer van Jansen B.V., en zijn oude werkgever. De kern van de zaak betreft de vraag of [eiser] nog recht heeft op een bedrag van € 4.255,22 bruto, dat hij meent te vorderen van Jansen B.V. De vordering is ingesteld na een afspraak die partijen eerder hebben gemaakt over een betaling van € 1.700,00 netto, die volgens [eiser] is komen te vervallen omdat Jansen niet aan de voorwaarden van deze afspraak heeft voldaan.

Het procesverloop begon met een dagvaarding op 24 september 2020, waarna Jansen schriftelijk heeft geantwoord. Tijdens een zitting op 8 maart 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Jansen de vakantietoeslag niet heeft betaald, een 'penweek' heeft ingehouden op het loon van [eiser] en ziektedagen in mindering heeft gebracht op het vakantieverlofsaldo. Jansen heeft betwist dat de afspraak tot betaling van € 1.700,00 netto nog geldig was, maar de kantonrechter oordeelt dat deze afspraak is komen te vervallen omdat Jansen niet heeft voldaan aan de voorwaarde van betaling in één keer.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Jansen alsnog het bedrag van € 4.255,22 bruto aan [eiser] moet betalen, verminderd met de reeds betaalde € 1.500,00 netto. Daarnaast is Jansen veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsook tot het verstrekken van een deugdelijke bruto-/nettospecificatie. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 125,00 toegewezen en de proceskosten aan de zijde van [eiser] verhaald op Jansen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8796099 \ CV EXPL 20-5198
Uitspraakdatum: 7 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.J.W. Kruyskamp (Stichting Univé Rechtshulp)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jansen B.V.
gevestigd te Heerhugowaard
gedaagde
verder te noemen: Jansen
procederend bij haar enig aandeelhouder de heer M. Dam
Samenvatting van de zaak en het vonnis
Deze zaak gaat over de vraag of [eiser] nog geld tegoed heeft van zijn oude werkgever Jansen. [eiser] en Jansen hebben daarover samen een afspraak gemaakt en de vraag is of deze afspraak is komen te vervallen. De kantonrechter oordeelt dat de afspraak inderdaad is komen te vervallen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 24 september 2020 een vordering tegen Jansen ingesteld. Jansen heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 8 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] een akte met een aantal stukken ingestuurd. Jansen heeft een overzicht met betalingen toegezonden.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Jansen nog geld moet betalen aan [eiser] . [eiser] werkte tot 8 juni 2020 als metselaar in dienst van Jansen. Jansen heeft de vakantietoeslag niet betaald aan [eiser] , een ‘penweek’ ingehouden op het loon van [eiser] en ziektedagen van [eiser] in mindering gebracht op het vakantieverlofsaldo. Bij elkaar betreft dit een bedrag van € 4.255,22 bruto. [eiser] vordert in deze procedure dat de kantonrechter Jansen veroordeelt tot betaling van het netto equivalent van € 4.255,22 bruto, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 9 september 2020, tot verstrekking van een deugdelijke bruto-/nettospecificatie, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 125,00 en tot betaling van de proceskosten.
2.2.
Jansen betwist de vordering en voert aan dat partijen een afspraak hebben gemaakt tegen finale kwijting. Deze afspraak hield in dat Jansen aan [eiser] € 1.500,00 netto zou betalen. Dit bedrag heeft Jansen inmiddels in termijnen betaald aan [eiser] . In het verleden betaalde Jansen aan [eiser] ook meestal in termijnen. Dat was nooit een probleem.
2.3.
De kantonrechter stelt voorop dat Jansen op grond van de wet verplicht is om het loon, de vakantietoeslag en overige inkomsten op tijd te betalen. Dat heeft Jansen niet gedaan. [eiser] wilde alsnog betaald krijgen. Partijen hebben daarover een afspraak gemaakt (ofwel: een minnelijke regeling getroffen). Zij hebben op voorstel van Jansen afgesproken dat Jansen aan [eiser] een bedrag van € 1.700,00 netto zou betalen. Anders dan Jansen stelt was aan deze afspraak de voorwaarde verbonden dat Jansen in één keer zou betalen. Dat stond ook duidelijk in een email van 14 september 2020 vermeld. De gemachtigde van Jansen heeft daarin opgenomen dat [eiser] akkoord gaat
“met uw voorstel van € 1.700,00 nettoo
nder de voorwaarde dat dit bedrag in zijn geheel en uiterlijk 16 september a.s. is bijgeschreven (…)”.Aan deze voorwaarde wilde of kon Jansen niet voldoen. [eiser] stelt terecht dat daarom de afspraak is komen te vervallen.
2.4.
Dat Jansen in het verleden aan [eiser] het loon in termijnen betaalde, betekent niet dat Jansen dat nu ook mocht doen. Daarmee is [eiser] nu immers niet akkoord gegaan en dat was wel nodig. [eiser] ging, zoals uit de email van 14 september 2020 blijkt, alleen akkoord onder de voorwaarde van betaling ineens.
2.5.
Jansen betwist niet dat zij aan [eiser] in totaal een bedrag van € 4.255,22 bruto moest betalen, maar dat niet heeft gedaan. Omdat de gemaakte afspraak tot betaling van € 1.700,00 netto niet (meer) geldt, moet Jansen alsnog € 4.255,22 aan [eiser] betalen. Omdat Jansen inmiddels verschillende betalingen heeft gedaan, voor een totaalbedrag van € 1.500,00 netto, moet dat bedrag daarvan afgetrokken worden. [eiser] heeft de ontvangst van dat totaalbedrag erkend.
2.6.
De conclusie is dat Jansen zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van
€ 4.255,22 bruto -/- € 1.500,00 netto.
2.7.
De gevorderde wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) zal worden toegewezen over het bedrag van € 4.255,22 bruto. De betalingen van Jansen hebben namelijk plaatsgevonden na het bereiken van het maximum van de verhoging. [eiser] is het niet eens met de door [eiser] gevorderde bijkomende kosten, waaronder dus de wettelijke verhoging. Omdat Jansen inmiddels een groot deel van de vordering heeft betaald, ziet de kantonrechter reden de wettelijke verhoging te matigen tot 10 %.
2.8.
Jansen heeft te laat betaald en is daarom de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) verschuldigd. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals deze door [eiser] is gevorderd.
2.9.
Jansen zal ook een deugdelijke bruto-/nettospecificatie, waarin de betalingen zijn verwerkt, moeten verstrekken.
2.10.
[eiser] heeft verder voldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding voor buitenrechtelijke incassokosten van € 125,00 is daarom toewijsbaar.
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van Jansen, omdat zij ongelijk krijgt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Jansen tot betaling aan [eiser] van het netto equivalent van
€ 4.255,22 bruto -/- € 1.500,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 10 % over € 4.255,22 bruto en te vermeerderen met de wettelijk rente over dat bedrag vanaf 9 september 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt Jansen tot het verstrekken aan [eiser] van een deugdelijke bruto-/nettospecificatie van de onder 3.1 vermelde betaling;
3.3.
veroordeelt Jansen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 125,00;
3.4.
veroordeelt Jansen tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,47
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 480,00 ;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter