ECLI:NL:RBNHO:2021:2626

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
8857942 \ CV EXPL 20-9340
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor financiële dienstverlening met verweer van onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft eiser, een onderneming in financiële en administratieve dienstverlening, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een autoreparatiebedrijf, voor betaling van facturen. De vordering betreft een bedrag van € 3.518,08, dat gedaagde niet volledig heeft voldaan. Eiser heeft gesteld dat zij werkzaamheden heeft verricht op basis van een offerte die door gedaagde is goedgekeurd. Gedaagde heeft echter betwist dat er een opdracht is gegeven en heeft om een duidelijkere urenregistratie gevraagd. Tijdens de zitting is gebleken dat gedaagde de samenwerking met eiser heeft stopgezet en dat er onduidelijkheid is over de verrichte werkzaamheden en de bijbehorende kosten.

De kantonrechter heeft de argumenten van gedaagde beoordeeld en geconcludeerd dat de offerte van eiser voldoende duidelijkheid biedt over de kosten en de werkzaamheden. Gedaagde heeft niet voldoende onderbouwd waarom zij de factuur niet volledig zou hoeven betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser toewijsbaar is, inclusief de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagde, omdat zij ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitgesproken door mr. J.J. Dijk op 3 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8857942 \ CV EXPL 20-9340
Uitspraakdatum: 3 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
gevestigd te [plaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: E.S.A. Wiggers
tegen
[gedaagde]
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 30 oktober 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 4 februari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft een onderneming in onder andere financiële en administratieve dienstverlening. [gedaagde] exploiteert een autoreparatiebedrijf.
2.2.
In november 2019 hebben partijen een gesprek gevoerd over door [eiser] te verrichten fiscale werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde] .
2.3.
Bij e-mail van 4 december 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] voor de nog op te maken offerte, opgave gedaan van de te verrichten werkzaamheden.
2.4.
Bij e-mail van 10 december 2019 heeft [eiser] een offerte aan [gedaagde] gestuurd. Daarin heeft [eiser] aangegeven dat zij declareert op basis van uurtarieven. Verder heeft [eiser] geschreven:
‘In ons eerste gesprek had ik al aangegeven dat het lastig is een fixed fee af te spreken. We werken uiteraard wel met vaste tarieven, maar een inschatting van het aantal uren voorafgaande aan een opdracht, blijft gewoon lastig. […] Voor de aangiften vennootschapsbelasting, inkomstenbelasting en loonadministratie (tarief per strook) geldt een vast tarief.Op basis van een best mogelijke inschatting van de uren kom ik voor de loonadministratie (eenmalige inrichting/tarief per strook/loonaangiften), aangifte btw en vennootschapsbelasting, jaarrekening, verklaring bij de franchise opgave, kvk stukken, begroting en maandelijkse rapportage (liquiditeit, exploitatie in de 2e week van de volgende maand) op een bedrag van circa € 18.000 op jaarbasis. […] Dan hebben we vandaag vastgesteld dat op het gebied van de vpb en kvk de jaren 2015(?), 2016, 2017 en 2018 nog moeten worden afgewikkeld, voor de IB de jaren 2017 en 2018. Deze inschatting is wellicht nog lastiger dan hiervoor, maar zou uitgaan van circa € 6.000,-.’
2.5.
Bij e-mail van 10 december 2019 heeft [gedaagde] gevraagd om een duidelijkere offerte. Daarop heeft [eiser] gereageerd met een overzicht van de totstandkoming van het bedrag van € 18.000,-. Bij e-mail van 11 december 2019 is [gedaagde] akkoord gegaan met de offerte.
2.6.
Bij e-mail van 23 december 2019 heeft [gedaagde] medegedeeld de werkzaamheden van [eiser] voor [gedaagde] (tot nader orde) stop te zetten. Na 23 december 2019 heeft [eiser] geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] verricht. Op 30 januari 2020 heeft [gedaagde] telefonisch de samenwerking beëindigd en dit per e-mail bevestigd.
2.7.
Op 30 januari 2020 heeft [eiser] een bedrag van € 7.036,15 inclusief BTW (€ 5.815,00 exclusief BTW) aan [gedaagde] in rekening gebracht, met het verzoek de factuur binnen 14 dagen te betalen. In (de bijlage bij) de factuur staat dat [eiser] tussen 10 december 2019 en 23 december 2019 63,00 uur aan werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van [gedaagde] . Bij
e-mail van 4 februari 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] een puntsgewijs overzicht van de verrichte werkzaamheden gestuurd.
2.8.
Bij e-mail van 17 februari 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] een betalingsherinnering gestuurd. Bij brief van 3 maart 2020 heeft [incassobureau] namens [eiser] een ingebrekestelling gestuurd. De sommatie is op 23 maart 2020 herhaald.
2.9.
Bij brief van 26 maart 2020 heeft [gedaagde] een toelichting gegeven over het uitblijven van de betaling en (onder andere) verzocht om een duidelijke specificatie en herziening van de factuur. [gedaagde] heeft aangegeven bereid te zijn de helft van de factuur te betalen. Op 14 april 2020 heeft [incassobureau] verzocht om betaling van de factuur voor 17 april 2020. Bij brief van 24 april 2020 heeft [gedaagde] op dat verzoek gereageerd en geschreven:
‘Vrijdag 24 april 2020 zal de beloofde 50% van de factuur met nummer [nummer] van d.d. 30-1-2020 worden overgemaakt. De overige 50% zie ik als kosten die gemaakt zijn voor werkzaamheden waar ik geen toestemming voor heb gegeven en worden om die reden ook niet voldaan.’
2.10.
Op 24 april 2020 heeft [gedaagde] de helft van de factuur, een bedrag van € 3.518,08, aan [eiser] betaald.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.518,07. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 726,80, berekend op basis van het volledige factuurbedrag, en tot betaling van de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht en dat [gedaagde] ondanks aanmaningen, de daarvoor verzonden factuur niet geheel heeft voldaan. [gedaagde] is in verzuim omdat de betalingstermijn van veertien dagen is verstreken. [gedaagde] heeft ten onrechte haar betalingsverplichting opgeschort.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de uitgevoerde werkzaamheden en dat zij tevergeefs en herhaaldelijk om een duidelijke(re) urenregistratie heeft gevraagd. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [eiser] gegevens van de belastingdienst heeft achtergehouden en dubbele werkzaamheden heeft uitgevoerd. Ten slotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] al op 23 december 2019 de BTW sluiting heeft gedaan, dat [gedaagde] telefonisch is bedreigd door [incassobureau] en dat [eiser] , althans haar medewerker [medewerker] , een dubbele agenda heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] het restant van de factuur aan [eiser] moet betalen.
5.2.
De basis voor de verrichte werkzaamheden en de daarvoor verschuldigde betaling ligt in de offerte van [eiser] , waarmee [gedaagde] akkoord is gegaan. Daarin staat een vast uurtarief en een inschatting van de totale kosten. De kosten zijn verdeeld in eenmalige kosten en jaarlijkse kosten. Voor beide – maar vooral ten aanzien van de eenmalige kosten van € 6.000,- – heeft [eiser] een duidelijk voorbehoud gemaakt: de uiteindelijke kosten zouden dus hoger kunnen uitvallen dan het bedrag dat [eiser] had begroot. Ter zitting is verder gebleken dat het beide partijen bekend was dat de administratie van [gedaagde] niet op orde was, zodat extra werk nodig was, vooral om belastingaangifte te (kunnen) doen.
5.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] gegevens van de belastingdienst heeft achtergehouden. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat zij bij de belastingdienst stukken had opgevraagd ten behoeve van haar werkzaamheden voor [gedaagde] . Die gegevens heeft [gedaagde] in april 2020 alsnog ontvangen. [gedaagde] heeft niet althans onvoldoende kunnen onderbouwen waarom zij op grond van voorgaande de factuur niet (volledig) hoeft te betalen. Ook ten aanzien van de BTW sluiting op 23 december 2019 en de vermeende bedreiging van [incassobureau] heeft [gedaagde] niet duidelijk gemaakt waarom dit betekent dat zij de factuur niet hoeft te betalen. De kantonrechter gaat dan ook aan deze verweren voorbij.
5.4.
Verder voert [gedaagde] aan dat de urenregistratie van [eiser] onduidelijk is. De kantonrechter volgt dat betoog niet. De factuur bevat een specificatie met een toelichting op de werkzaamheden. Daarnaast heeft [eiser] op 4 februari 2020 nog een e-mail met een overzicht van de werkzaamheden gestuurd. Nadien heeft [eiser] ook nog een koppeling gemaakt tussen de werkzaamheden op de specificatie en de werkzaamheden in het overzicht. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij een onderscheid wilde tussen de werkzaamheden die eenmalig waren (begroot op € 6.000,-) en de werkzaamheden die jaarlijks zouden plaatsvinden (begroot op € 18.000,-). Daarop heeft [eiser] toegelicht dat geen strikte scheiding mogelijk is, omdat die werkzaamheden door elkaar lopen: tijdens de eenmalige werkzaamheden worden ook voorbereidende werkzaamheden voor de jaarlijkse werkzaamheden verricht. Gelet hierop heeft [eiser] haar werkzaamheden deugdelijk gespecificeerd en toegelicht.
5.5.
Ten slotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] werk heeft verricht waarvoor geen opdracht is gegeven en dat [eiser] dubbele werkzaamheden heeft verricht (al dan niet vanwege een vermeende dubbele agenda). Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat haar advocaat stukken had die door [eiser] ten onrechte niet zijn gebruikt, en dat [eiser] stukken heeft opgevraagd die al voorhanden waren. [eiser] heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens haar vallen alle uitgevoerde werkzaamheden binnen datgene wat is geoffreerd.
5.6.
Het ligt op de weg van [gedaagde] om te specificeren voor welke van de in rekening gebrachte werkzaamheden zij geen opdracht had gegeven en welke van die werkzaamheden dubbel zijn verricht. Dat heeft [gedaagde] nagelaten: zij heeft geen specifieke werkzaamheden benoemd en zij heeft ook geen bewijsmiddelen overgelegd waaruit volgt dat bepaalde werkzaamheden al door een ander zijn verricht. Het verweer faalt daarmee. Het (ongespecificeerde) vermoeden van [gedaagde] dat [eiser] een dubbele agenda zou hebben, wat daarvan ook zij, maakt het voorgaande niet anders.
5.7.
De conclusie is dat geen van de verweren slaagt, zodat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, rekening houdend met het door [gedaagde] betaalde bedrag.
5.8.
Ten slotte heeft [eiser] betaling van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 3.518,08, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 7.036,15 vanaf 14 februari 2020 tot 24 april 2020 en de wettelijke handelsrente over € 3.518,08 vanaf 25 april 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 726,80 aan buitengerechtelijke incassokosten.
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 89,75
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 218,00
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter