ECLI:NL:RBNHO:2021:2721

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
15/238252-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte heeft twee koeriers opdracht gegeven om op verschillende data cocaïne van Curaçao naar Nederland te vervoeren. Daarnaast heeft hij opzettelijk 38,7 gram cocaïne en 4 gram heroïne in zijn bezit gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat op 19 maart 2021 plaatsvond. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 16 maanden, maar de rechtbank legde een iets lagere straf op. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zijn telefoon had uitgeleend en dat de drugs niet van hem waren, maar de rechtbank achtte deze verklaringen niet geloofwaardig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol speelde in de drugstransporten en dat de ingevoerde hoeveelheden cocaïne bestemd waren voor verdere verspreiding. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/238252-20
Uitspraakdatum: 2 april 2021
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 maart 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. C.C.A. Bos – van Hasselt en van hetgeen door de verdachte en mr. A. Baatenburg de Jong, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 augustus 2020
tot en met 7 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in
Nederland en/of Curaçao, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
althans alleen, eenmaal of meermalen (telkens) opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de
Opiumwet) heeft gebracht,
(de onder andere onder - de al dan niet reeds veroordeelde ((drugs)koeriers)
- [medeverdachte 1] (15-224398-20) en/of
- [medeverdachte 2] (15-224972-20) aangetroffen)
(een of meerdere) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans
bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 21 september 2020 te Tilburg, althans in
Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38,7 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 3 gram en/of 1
gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 2 ten laste is gelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2
Bewijsmotivering feit 1
Ter terechtzitting heeft de verdachte onder meer verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij voorafgaand aan zijn terugkeer in Nederland, op 7 september 2020, ongeveer tien tot twaalf dagen op Curaçao is geweest. Tijdens zijn verblijf op Curaçao heeft de verdachte zijn telefoon met het telefoonnummer eindigend op 4742 een aantal keer uitgeleend aan iemand anders. De verdachte heeft niet zelf met zijn telefoon de berichten verstuurd waarvan in het dossier melding wordt gemaakt. Evenmin heeft hij het beeld- en fotomateriaal waarvan in het dossier melding wordt gemaakt en dat op zijn telefoon met genoemd telefoonnummer is aangetroffen, ontvangen of gemaakt De verdachte kan niet aangeven aan wie, wanneer of hoe vaak hij die telefoon precies heeft uitgeleend. Toen hij in Nederland was, heeft de verdachte deze telefoon niet uitgeleend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verklaring het volgende.
De verklaring van de verdachte dat hij zijn telefoon met het telefoonnummer eindigend op 4742 – waar ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde feit belastende berichten en beeldmateriaal op zijn aangetroffen – aan een niet nader genoemde persoon op niet nader te noemen momenten heeft uitgeleend, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Dit telefoonnummer van de verdachte heeft in de betreffende periode immers doorlopend in contact gestaan met het telefoonnummer van [medeverdachte 3] . Bovendien zijn er meerdere documenten in de telefoon aangetroffen die betrekking hebben op de koeriers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , heeft [medeverdachte 2] , voorafgaand aan de reis, verbleven in de kamer van de verdachte in Tilburg en zat de verdachte op 7 september 2020 op dezelfde vlucht naar Nederland als [medeverdachte 2] . Daarnaast kan de rechtbank er niet aan voorbij zien dat de verdachte deze verklaring eerst op de zitting heeft afgelegd, nadat het dossier aan hem bekend is geworden en nadat hij zich in zijn vijf eerdere verhoren voornamelijk op zijn zwijgrecht had beroepen.
De rechtbank gaat er, gelet op het vorenstaande, van uit dat het de verdachte zelf is geweest die gedurende de gehele ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer eindigend op 4742 en zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne.
4.3
Bewijsmotivering feit 2
Ter terechtzitting heeft de verdachte onder meer verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij een persoon een lift heeft gegeven met zijn auto en dat die persoon de aangetroffen cocaïne en heroïne in de auto van de verdachte heeft laten liggen. De verdachte heeft een en ander in zijn zak gestopt en voor die persoon bewaard.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verklaring het volgende.
De verklaring van de verdachte, die hij overigens eerst op de zitting heeft afgelegd, dat de cocaïne en heroïne niet van hem zijn, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Hij heeft immers niets verklaard over de personalia van de betreffende persoon. De cocaïne en heroïne zijn bovendien aangetroffen in de kleding van de verdachte en in de deur aan de bestuurderskant van zijn auto, waarvan hij ook zelf als bestuurder gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank gaat er, gelet op het vorenstaande, van uit dat de cocaïne en heroïne van de verdachte zelf zijn en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van deze stoffen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 21 augustus 2020 tot en met 7 september 2020 in Nederland en Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, de onder
- [medeverdachte 1] en
- [medeverdachte 2]
aangetroffen hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne;
2.
hij op 21 september 2020 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad 38,7 gram
van een materiaal bevattende cocaïne en 3 gram en 1 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
2.
opzettelijk handelen met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland door twee koeriers op verschillende data met cocaïne in dan wel op hun lichaam van Curaçao naar Nederland te laten reizen. De verdachte is feitelijk opgetreden als begeleider en organisator van deze drugstransporten en nam dus een zodanige plaats in binnen de organisatie dat hij zelf niet het grootste risico liep. De rechtbank rekent de verdachte deze rol zwaar aan.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid en de hoeveelheid cocaïne die de verdachte aanwezig had, waren van dien aard, dat de cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van ook zware criminaliteit, zoals levensdelicten en ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij de keuze voor de aan de verdachte op te leggen straf en het bepalen van de hoogte en aard daarvan, heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland en het opzettelijk aanwezig hebben daarvan. Daarbij heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de omstandigheid dat er twee keer cocaïne is ingevoerd: eenmaal 353,2 gram en eenmaal 710,7 gram.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van in totaal 38,7 gram cocaïne en 4 gram heroïne.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 november 2020, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte in 2015 een transactie in de vorm van een werkstraf aangeboden heeft gekregen voor een opiumwetdelict.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. S. Sicking en mr. J. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2021.