3.3.2Nadere bewijsoverwegingen feit 1 primair
De feitelijke gang van zaken
Uit het proces-verbaal waarin de bewegingen van de scooter, waarop de verdachte en zijn mededader zaten, worden beschreven, leidt de rechtbank af dat de scooter, met de verdachte als bestuurder en de medeverdachte [medeverdachte] als passagier achterop, de aangever en de getuige [getuige] voor het eerst passeerde op de Melkweg om 15.17 uur en daarbij langzaam reed. De aangever heeft daarover verklaard dat de jongens op de scooter op dat moment uitdagend keken, alsof ze ruzie wilden. Uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat de scooter, nadat hij de aangever en de getuige passeerde, met verhoogde snelheid de Melkwegbrug over reed. Vervolgens reed de scooter de Nieuwgracht in, maar keerde daar, en verscheen, op het moment dat de aangever en de getuige op het Tramplein waren, weer ten tonele. Vervolgens nam de scooter de binnenbocht naar de Gouw. Hij positioneerde zich zodoende naast de aangever en niet naast de getuige [getuige], die naast de aangever liep. De aangever heeft verklaard dat de scooter snel kwam aanrijden, maar op een manier remde dat hij wist dat er iets ging gebeuren. De getuige [getuige] bevestigt dat de aangever op dat moment zei: “Ik ben benieuwd wat ze nu weer gaan zeggen”. De aangever zag dat de passagier een pistool uit een zijtasje haalde. Uit de verklaring van de verdachte blijkt voorts dat de medeverdachte [medeverdachte] hem, toen hij na het schieten wegreed, vertelde om naar [betrokkene] te rijden, waar de verdachte en de medeverdachte de scooter in de schuur zetten en zich omkleedden dan wel een andere jas aantrokken. De rechtbank is van oordeel dat de rijbewegingen van de scooter zoals hiervoor beschreven duiden op een bepaalde gedeelde gerichtheid van een zekere duur van de personen op de scooter op de aangever.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij diverse gelegenheden, laatstelijk ter terechtzitting, een toelichting gegeven op de gereden rijroute en op de wijze waarop is gereden.
Zo heeft de verdachte bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad heeft geremd voordat hij de Gouw opreed, omdat hij een wiebel voelde en dacht dat hij zijn band lek had gereden op een aldaar aanwezige stoeprand. Deze verklaring is in strijd met de aangifte en vindt ook geen steun in de situatie ter plaatse. De rechtbank heeft met het oog op dat laatste, met instemming van de raadsman, ter terechtzitting op een getoonde foto van streetview behorend bij Google Maps waargenomen en vastgesteld dat ter plaatse geen stoeprand of ander niveauverschil op het wegdek aanwezig is. Dit maakt de verklaring niet aannemelijk.
Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting als verklaring voor het feit dat de scooter aan de overzijde van de brug de aangever en zijn vriendin langzaam van achteren naderde gezegd dat hij dit deed om te kijken of er geen opsporingsambtenaren in de buurt van de brug aanwezig waren, omdat hij weet dat hij met zijn scooter met geel kenteken niet over de brug mag rijden. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte op dit punt ook niet aannemelijk, nu hij enkele minuten later wel de Gouw is ingereden zonder, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, eerst te (kunnen) bekijken of zich daar opsporingsambtenaren bevonden, terwijl daar blijkens de stukken van het dossier een bord is geplaatst dat een zelfde verbod impliceert (pagina 768, foto 1). De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij altijd met zijn scooter door de Gouw rijdt, versterkt die onaannemelijkheid. Kennelijk is de verdachte normaal gesproken niet zo voorzichtig.
Ook de verklaring van de verdachte over de gereden route is naar het oordeel van de rechtbank een onaannemelijke. De verdachte heeft verklaard dat hij is gekeerd op de Nieuwegracht omdat de medeverdachte naar coffeeshop Anna wilde en zei dat de stad “heet” (inhoudend veel politie op de been) was. Dit zou een probleem zijn omdat de verdachte zonder rijbewijs op zijn scooter reed. De route die de verdachte vervolgens wilde rijden via de Gouw is in dat licht dan echter geen logische route omdat de Gouw weer even verderop op dezelfde straat uitkomt, in diezelfde stad, die “heet” was. Zoals hiervoor overwogen is de Gouw een fietspad en niet toegankelijk voor bromfietsen met een geel kenteken. Bovendien blijkt uit camerabeelden dat de verdachte eerder die dag ook al in de stad was zonder zich er kennelijk om te bekommeren dat de stad “heet” zou zijn. Tot slot valt op geen enkele wijze in te zien hoe [medeverdachte] als passagier op de Nieuwegracht ineens de ontdekking zou kunnen hebben gedaan dat de stad “heet” was.
Dit betekent dat de door de verdachte gegeven toelichting op elk onderdeel van de route onaannemelijk is.
De opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken doen verder afbreuk aan de aannemelijkheid van de hiervoor weergegeven verklaringen van de verdachte over zijn gedrag op de scooter. In deze afgeluisterde telefoongesprekken heeft de verdachte vanuit het huis van bewaring met verschillende mensen gesproken over de inhoud van de verklaring die hij bij de politie zou gaan afleggen. Hij heeft daarin verschillende opties voor deze verklaring besproken en gezegd dat hij overwoog details weg te laten in die verklaring. Deze opties hadden onder meer betrekking op de momenten waarop hij wetenschap zou hebben gekregen van de intenties van [medeverdachte]. Ter terechtzitting heeft de verdachte slechts verklaard dat het ging om de keuze tussen de verklaring zoals hij die uiteindelijk (naar waarheid, volgens zijn zeggen) heeft afgelegd of zwijgen. Dit verdraagt zich niet met de uiteenlopende varianten waarover de verdachte blijkens de inhoud van de tapgesprekken kennelijk heeft gesproken. De door de verdachte ter terechtzitting hierover afgelegde verklaringen doen aldus nog verder afbreuk aan de aannemelijkheid van de verklaringen van de verdachte over het rijgedrag, zodanig dat hieraan geen waarde kan worden toegekend.
Conclusies met betrekking tot wetenschap
Aan de hiervoor besproken onaannemelijke verklaringen van de verdachte over zijn gedrag op de scooter en de hiervoor besproken tapgesprekken komt betekenis toe in het kader van de weging en waardering van het bewijs voor wetenschap bij de verdachte over het doel van het handelen ten aanzien van de aangever.
De rechtbank is van oordeel dat de rijbewegingen van de scooter zoals hiervoor beschreven duiden op een bepaalde, met de schutter gedeelde, gerichtheid van een zekere duur op de aangever. Van de zijde van de verdachte zijn, in het licht van hetgeen hiervoor is besproken, geen verklaringen gekomen op basis waarvan tot een andere conclusie moet worden gekomen noch die tot enige relativering daarvan aanleiding geven.
Dit leidt tot de slotsom dat een vooropgezet plan bij hem en de medeverdachte heeft bestaan om de aangever met een vuurwapen te beschieten. Dat plan moet, mede bezien in het licht van het uiteindelijke resultaat, hebben bestaan voorafgaand aan het eerste moment waarop de scooter de aangever op de Melkweg langzaam passeerde.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden en de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het bewijs dat de verdachte en zijn medeverdachte het volle opzet hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven. Nu medeverdachte [medeverdachte] op korte afstand, naar moet worden aangenomen, gericht, twee kogels op aangever heeft afgevuurd, die aangever onder meer, in een vitaal deel van zijn lichaam hebben geraakt, acht de rechtbank bewezen dat ook verdachte, bij wie zoals hiervoor overwogen de voorafgaande wetenschap over het gezamenlijk doel bestond, het opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of er sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Bij dat laatste kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) uiteindelijk tot de conclusie leiden dat niet met voorbedachte raad is gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat, ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan ook rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Van de door de raadsman in zijn pleidooi genoemde contra-indicaties voor een vooropgezet plan waaruit zou moeten worden afgeleid dat de verdachte heeft gehandeld in een gemoedsopwelling is niet gebleken. Over die aspecten kan hoogstens worden gezegd dat daaruit onvoldoende alertheid blijkt.
Alles overziende acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft gehandeld met de voor bewezenverklaring van moord vereiste voorbedachte raad.
Medeplegen
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van poging tot moord op de aangever kan worden aangemerkt. Zoals hierboven reeds is overwogen onder het kopje voorbedachte raad volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte en zijn medeverdachte beiden het plan hadden opgevat om de aangever te doden. De verdachte heeft de medeverdachte [medeverdachte] als passagier op zijn scooter in een dusdanige positie gebracht dat deze van korte afstand twee keer met een vuurwapen op de aangever kon schieten. De medeverdachte heeft vervolgens twee keer gericht geschoten op de aangever, waarbij de aangever beide keren werd getroffen, één maal in de hals en één maal in zijn been.
Na het schieten zijn de verdachte en zijn medeverdachte direct doorgereden naar het adres van een vriend van de medeverdachte [medeverdachte], [betrokkene].
Het bovenstaande kan niet anders worden aangemerkt dan als een gezamenlijk optreden, waaraan de verdachte bewust heeft deelgenomen.
De verdachte heeft aan het uitgeoefende geweld, dat voor de aangever tot de dood had kunnen leiden, in de fase van de uitvoering ervan direct als de bestuurder van de scooter een wezenlijke bijdrage geleverd. Aldus is sprake van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht dit dan ook bewezen.