6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner door haar veelvuldig op te bellen, ondanks een als bijzondere voorwaarde bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis geldend contactverbod. Ook heeft verdachte zijn ex-partner op een station benaderd en is hij op hinderlijke wijze in de trein met haar meegereisd, tegen haar uitdrukkelijke wens in.
Ook heeft verdachte zijn moeder gestalkt, door haar zeer frequent te bellen en naar haar woning te gaan, terwijl zij duidelijk te kennen had gegeven geen contact met verdachte te willen.
Verder heeft verdachte een medewerkster van de reclassering, voor wie hij romantische gevoelens had opgevat, het leven zuur gemaakt door haar zeer vele berichten te sturen, haar te bellen en haar op haar werkadres op te zoeken.
Voor al deze vrouwen geldt dat zij veel last hebben gehad van het gedrag van verdachte. Verdachte heeft een zeer ernstige inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en hen angst aangejaagd. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Bovendien heeft verdachte een collega van de gestalkte reclasseringsmedewerker bedreigd met zware mishandeling en verkrachting door een op haar persoon gerichte zeer onaangename tekst bij zijn WhatsApp-status te plaatsen. Het slachtoffer voelde zich hierdoor bedreigd. Dergelijk gedrag tegenover een werknemer in de uitoefening van haar maatschappelijke taak is onaanvaardbaar.
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van bedreiging en geweld, met name in de relationele sfeer, is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting
Deskundigenadviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van met name de volgende over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten en adviezen:
- de rapportage Pro Justitia, gedateerd 28 december 2020, opgesteld door [deskundige 1], psychiater, onder supervisie van [psychiater], psychiater en [deskundige 2], GZ-psycholoog, onder supervisie van [deskundige 3], klinisch psycholoog, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC);
- het reclasseringsadvies ‘TBS met voorwaarden’, gedateerd 3 maart 2021, opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerker werkzaam bij Tactus Verslavingszorg
De deskundigen van het PBC komen op grond van hun onderzoek tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met vooral paranoïde en antisociale trekken, en van een stoornis in het gebruik van amfetamine. De vastgestelde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt de conclusie wat betreft de vaststelling van stoornissen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman bepleit, ten aanzien van de stoornis in het gebruik van amfetamine af te wijken van het oordeel van de deskundigen.
De persoonlijkheidsstoornis heeft naar het oordeel van de deskundigen doorgewerkt in alle aan verdachte ten laste gelegde en thans bewezenverklaarde feiten. De onderzoekers adviseren om verdachte alle feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt ook de conclusie met betrekking tot de toerekening van de feiten over en maakt deze tot de hare. Verdachte wordt daarom als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
Uit het PBC-rapport blijkt dat er een hoog risico is op recidive van vergelijkbare feiten op korte termijn. De pathologie is onverminderd aanwezig bij verdachte. De psychosociale stressoren zijn eveneens onveranderd. Verdachte heeft geen woonplek, geen inkomsten, geen bezoekregeling met zijn dochter en geen werk of andere betekenisvolle dag-invulling. Uit de SRP (een risicotaxatieinstrument voor stalking) komt naar voren dat verdachte door zijn vasthoudendheid vatbaar is voor verdere psychosociale schade, waaronder sociaal isolement. Dit sociaal isolement versterkt vervolgens weer de forensisch relevante dynamiek. De SRP toont aanwijzingen voor volharding/risico op terugval, cognitieve vervormingen en niet naleven van de wet.
Naar de mening van de onderzoekers is, gelet op de aard en de ernst van de problematiek en het risico op herhaling, een TBS-maatregel noodzakelijk om het gevaar op af te wenden. De onderzoekers achten een klinische start in een FPK noodzakelijk, met een focus op resocialisatie richting een beschermde woonvorm. Ondersteuning bij het duurzaam op orde krijgen van basale levensomstandigheden, bij afwezigheid van middelengebruik en het waar mogelijk vergroten van probleemoplossende vaardigheden, zijn daarbij de belangrijkste interventies. Daarnaast kan verdachte worden geholpen bij het vinden en vasthouden van werk en een legaal inkomen en eventueel met het tot stand brengen van een omgangsregeling voor het contact met zijn dochter. Tevens is therapie gericht op verbeteren van de emotie- en gedragsregulatie geïndiceerd. De resocialisatie zal de nodige tijd in beslag nemen. De onderzoekers uiten twijfels over de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden om een en ander te realiseren. Deze twijfels spitsen zich toe op de motivatie van verdachte op termijn en op diens vermogen om zich langdurig te houden aan te stellen voorwaarden.
De reclassering heeft in het maatregelrapport van 3 maart 2021 positief geadviseerd over het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden. In het maatregelrapport zijn – in lijn met de bevindingen en (behandel)adviezen van de deskundigen van het PBC – de op te leggen voorwaarden nader uitgewerkt. Verdachte is aangemeld en geaccepteerd bij de FPK van Fivoor te Rotterdam. Mevrouw De Haan van de reclassering heeft ter terechtzitting verklaard dat de FPK geen opnamedatum kan geven, maar dat DIZ zo nodig in vijf dagen een overbruggingsplek kan regelen.
De reclassering adviseert tevens dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel TBS met voorwaarden.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten zonder meer oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van verdachte. Vervolgens heeft de rechtbank acht geslagen op de totale duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis en op de mededeling ter terechtzitting van de reclassering dat bij oplegging van TBS met voorwaarden DIZ vijf dagen nodig heeft om zo nodig, in afwachting van een plek in de FPK van Fivoor Rotterdam, overbruggingszorg te regelen. Op de dag van de uitspraak in deze zaak zal de duur van de voorlopige hechtenis 488 dagen bedragen. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 493 (488 + 5) dagen opleggen, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Maatregel van TBS met voorwaarden
De rechtbank is, gelet op de adviezen van de gedragsdeskundigen en van de reclassering en op alle overige omstandigheden van het geval, van oordeel dat vanuit het oogpunt van terugdringen van recidivegevaar en bescherming van de maatschappij de terbeschikkingstelling van de verdachte dient te worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag dienen te worden gesteld, zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan deze voorwaarden mee te werken.
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door verdachte begane feiten misdrijven zijn die zijn genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
De raadsman heeft ervoor gepleit de op te leggen voorwaarden niet te koppelen aan een TBS-maatregel, maar aan een forse voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit pleidooi en overweegt daartoe het volgende.
De deskundigen van het PBC vermelden in hun rapport dat, gelet op de aard en ernst van de problematiek van verdachte, een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden niet toereikend is om het gevaar af te wenden.
De reclassering is blijkens het maatregelrapport dezelfde mening toegedaan. Vanwege de psychiatrische problematiek, het middelengebruik en het gebrek aan inzicht van verdachte wordt een minder vergaand kader dan de maatregel van TBS met voorwaarden onvoldoende geacht om recidive tegen te gaan. Het kader van TBS met voorwaarden biedt een gegarandeerd langdurig behandel- en begeleidingstraject, waarbij verdachte niet terugkeert in de maatschappij zonder begeleiding, toekomstperspectief en een beschermde gestructureerde woonsetting. Het strakke kader van TBS met voorwaarden biedt de mogelijkheid om verdachte langdurig te begeleiden en te motiveren voor behandeling met voldoende justitiële druk, hetgeen volgens de reclassering echt noodzakelijk is.
Ter zitting heeft de reclasseringswerker benadrukt dat een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende externe motivatie voor verdachte zal geven, terwijl die wel nodig is. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat verdachte in het verleden nog nooit een reclasseringstoezicht positief heeft afgerond. Verdachte is tot nu toe zorgmijdend geweest en heeft geen inzicht in zijn problematiek. Psycholoog [deskundige 3] heeft zich hier ter zitting namens het PBC bij aangesloten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank oordeel dat oplegging van de modaliteit van een voorwaardelijke gevangenisstraf te weinig grip gedurende een te korte periode biedt in relatie tot de aard en ernst van de problematiek van verdachte. Daarbij overweegt de rechtbank dat het van groot belang is dat verdachte niet recidiveert en begeleiding bij zijn problematiek krijgt, ook voor een langdurige periode indien dit geïndiceerd is. Aan een voorwaardelijke gevangenisstraf kan ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten op grond van artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht een maximale proeftijd van drie jaren verbonden worden, terwijl de maatregel TBS met voorwaarden op grond van artikel 38e, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht maximaal negen jaren kan voortduren. Daarmee biedt de maatregel TBS met voorwaarden naar het oordeel van het rechtbank de noodzakelijke mogelijkheid tot langdurige begeleiding van verdachte en – indien nodig – verdere behandeling van verdachte.
Daar komt bij dat indien verdachte zich bij een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zou onttrekken aan die gestelde voorwaarden, enkel de mogelijkheid resteert van tenuitvoerlegging van het resterende strafdeel en de mogelijkheid van (verdere) behandeling van verdachte in een gedwongen kader ontbreekt. Dit acht de rechtbank onwenselijk.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. De bewezen verklaarde feiten zijn geen misdrijven die zijn gericht tegen dan wel gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging de periode van vier jaar niet te boven kan gaan.
Gelet op de noodzaak van behandeling – direct aansluitend aan zijn detentie – en het gevaar voor recidive zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.