ECLI:NL:RBNHO:2021:2809

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
15/291048-19 en 15/117939-19 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens stalking en bedreiging met TBS met voorwaarden

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan stalking van zijn ex-vriendin, zijn moeder en een reclasseringsmedewerkster, alsook aan bedreiging van een andere reclasseringswerkster. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 493 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. De zaak kwam aan het licht na meerdere aangiften van de slachtoffers, die melding maakten van herhaaldelijk ongewenst contact en bedreigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks een contactverbod, zijn ex-vriendin meerdere keren heeft gebeld en haar opzocht op een station, wat leidde tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Ook zijn moeder werd frequent gebeld en benaderd, terwijl zij duidelijk had gemaakt geen contact te willen. De bedreiging van de reclasseringsmedewerkster vond plaats via een Facebookbericht met een dreigende tekst. De rechtbank heeft de stelling van de verdediging dat de klachttermijn voor belaging was overschreden verworpen, en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte stelselmatig waren en voldeden aan de eisen van belaging. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. De TBS met voorwaarden is opgelegd om recidive te voorkomen en de verdachte te begeleiden in zijn behandeling, gezien zijn psychiatrische problematiek en het risico op herhaling. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de TBS-maatregel als effectiever werd beschouwd voor de behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/291048-19 en 15/117939-19 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 6 april 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
niet ingeschreven op enig adres in de basisregistratie personen,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwolle.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. Stroink en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 30 mei 2019 tot en met 5 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten [slachtoffer 1], door (onder meer)
- na schorsing van de voorlopige hechtenis inzake parketnummer 15.117937.19 (meermalen) die [slachtoffer 1] (en/of haar naasten) op te bellen en/of telefonisch contact met [slachtoffer 1] (en/of haar naasten) te onderhouden, en/of
- zich (meermalen) naar de woning van [slachtoffer 1] (en/of haar naasten) te begeven, en/of
- op 15 juli 2019 [slachtoffer 1] op/bij het station Zaandam - Kogerveld [slachtoffer 1] op te zoeken en/of in de trein van Zaandam - Kogerveld naar Amsterdam CS naast/in de nabijheid van [slachtoffer 1] te gaan zitten, dit ondanks haar herhaald verzoek dat niet te doen en/of weg te gaan, met het oogmerk die [slachtoffer 1], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 15 juli 2019 tot en met 5 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten van [slachtoffer 2], door
- die [slachtoffer 2] meermalen op te bellen, en/of
- zich naar de woning van [slachtoffer 2] te begeven, en/of
- een of meermalen langs te gaan op het werk van [slachtoffer 2],
met het oogmerk die [slachtoffer 2], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3
hij op of omstreeks 6 november 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een facebookbericht geplaatst met daarin de tekst "[slachtoffer 3] KL OROS !!! SENI ANANI YAMULTURUM !!! SIKERIM SENI OROSPU !!!", welke woorden betekenen "Ik maak je moeder krom! ik neuk jou hoer!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 februari 2018 tot en met 5 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten van [slachtoffer 4], door
- die [slachtoffer 4] meermalen facebook-berichten en/of whatsapp-berichten en/of sms-berichten te sturen, en/of
- meermalen de facebook-pagina van [slachtoffer 4] (welke genaamd is "Siem van de Linde") te bezoeken, in de periode van 28 november 2019 tot en met 05 december 2019 (ongeveer) zesendertig maal, en/of
- [slachtoffer 4] meermalen op te bellen, en/of
- meermalen langs te gaan op het werk van [slachtoffer 4], en/of
- een plant op het privé-adres van [slachtoffer 4] neer te zetten,
met het oogmerk die [slachtoffer 4], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

2.Voorvragen

De raadsman heeft met betrekking tot feit 4 op de tenlastelegging een verweer gevoerd dat er, zo begrijpt de rechtbank, op neer komt dat het ten laste gelegde feit – belaging – een klachtdelict is, waarvoor een wettelijk voorgeschreven termijn van drie maanden geldt, te rekenen vanaf het eerste moment dat de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het strafbare feit. Aangeefster heeft aangifte en klacht gedaan op 26 november 2019. In de visie van de raadsman brengt dit met zich mee dat de officier van justitie slechts ontvankelijk is in de vervolging, voor zover dit feit ziet op de periode van drie maanden vóór genoemde datum.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Belaging kent als delictsbestanddeel de stelselmatigheid van het inbreuk maken op eens anders persoonlijke levenssfeer. Voor de vervulling van dat bestanddeel is vereist dat de gedragingen die leiden tot de bedoelde inbreuk zich gedurende een zekere periode voordoen. Immers, een enkele last of hinder veroorzakende gedraging is onvoldoende. Dit brengt met zich, dat de in artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vermelde termijn van drie maanden waarbinnen een klacht wordt ingediend, niet reeds aanvangt bij een eerste last of hinder veroorzakende gedraging. Dat doet immers geen recht aan de aard van het delict, omdat niet reeds bij de eerste handeling sprake kan zijn van stelselmatigheid in de zin van belaging. Gelet op de aard van het in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) omschreven misdrijf en in aanmerking genomen de strekking van de termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend, is de rechtbank van oordeel dat die termijn drie maanden na de datum, waarop de laatste last of hinder veroorzakende gedraging plaatsvond eindigt.
Voor de beantwoording van de vraag wat de laatste last of hinder veroorzakende gedraging is, dient naar het oordeel van de rechtbank in beginsel de aangifte leidend te zijn. Op grond van de aangifte acht de rechtbank bewezen dat verdachte laatstelijk op 4 november 2019 meerdere berichtjes aan aangeefster heeft verstuurd via Facebook Messenger. De rechtbank zal die datum dan ook als uitgangspunt nemen bij de berekening van de termijn als bedoeld in artikel 66 Sr. Vervolgens is op 26 november 2019 aangifte gedaan en is op dezelfde datum een klacht ingediend. De slotsom luidt dan ook dat aangeefster haar klacht heeft ingediend binnen de termijn als bedoeld in artikel 66 Sr en dat het openbaar ministerie in zijn vervolging ter zake van feit 4 kan worden ontvangen.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman de rechtbank verzocht de pleegperiode te beperken tot de data van 16, 17, 21 en 22 juli 2019. Verder heeft hij partiële vrijspraak bepleit van hetgeen bij het derde gedachtestreepje staat vermeld. Volgens de raadsman is er geen reden te twijfelen aan de verklaring van verdachte, die erop neer komt dat hij met aangeefster had afgesproken om elkaar bij het station te ontmoeten. Daarmee ontbreekt het wederrechtelijke karakter van de gedraging, aldus de raadsman.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In de visie van de verdediging moet verdachte van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging worden vrijgesproken. Het gaat niet om een Facebook-bericht, zoals ten laste gelegd, maar om een tekst in de WhatsApp-status van verdachte. Hiermee heeft verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster kennis zou nemen van de tekst, te minder omdat deze in het Turks was gesteld. Bovendien is de tekst naar de bewoordingen niet zodanig dat daardoor de redelijke vrees voor zware mishandeling dan wel verkrachting kon worden gewekt. De tekst kan ook als een ontlading van frustratie, dan wel een meer algemene verwensing worden geïnterpreteerd.
Wat betreft feit 4 moet volgens de raadsman vrijspraak volgen omdat niet vast staat dat verdachte in dat deel van de ten laste gelegde periode waarvoor de officier van justitie in zijn visie wel ontvankelijk is via de telefoon berichten aan aangeefster heeft gestuurd, dan wel dat deze haar hebben bereikt. Voor zover de rechtbank bewezen acht dat verdachte berichten aan aangeefster heeft gestuurd via Facebook, geldt dat deze onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring van belaging. Tot slot stelt de raadsman dat niet bewezen kan worden dat verdachte een plant heeft neergezet bij de woning van aangeefster (vierde gedachtestreepje). Verdachte ontkent dit gedaan te hebben en het is niet meer dan een vermoeden van aangeefster dat verdachte hiervoor verantwoordelijk zou zijn.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Feit 1
De ex-partner van verdachte heeft op 23 juli 2019 aangifte gedaan van stalking door verdachte. De stalking bestond erin dat aangeefster vele malen – anoniem – door verdachte is gebeld. Aangeefster noemt daarbij een aantal dagen in de maand juli 2019 waarop dit heeft plaatsgevonden. Aangeefster geeft daarbij te kennen dat zij een deel van de anonieme telefoontjes kan terugzien in haar belgeschiedenis, maar dat zij de rest van de anonieme belmomenten heeft gewist. Ook gebruikt zij een meer globale tijdsaanduiding als
‘ik ben in die week van 16 juli vele keren anoniem gebeld’.Gelet hierop gaat de rechtbank er vanuit dat de stalking heeft plaatsgevonden in de maand juli tot de datum van de aangifte. Er is geen bewijs voor belaging door verdachte in de periode na de aangifte.
De rechtbank acht daarbij ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 juli 2019 (de datum van 15 juli 2019 in de tenlastelegging ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving) aangeefster heeft opgezocht op het station Zaandam-Kogerveld en dat hij in de trein van station Zaandam-Kogerveld naar Amsterdam CS naast haar is gaan zitten, ondanks haar herhaald verzoek dat niet te doen en weg te gaan. Aangeefster heeft hierover verklaard in een gesprek met de politie op 17 juli 2019 en in haar aangifte. Verdachte heeft bevestigd dat hij toen en daar aangeefster heeft ontmoet en met haar is meegereisd naar Amsterdam. Dat verdachte, zoals hij heeft aangevoerd, met aangeefster zou hebben afgesproken om haar op het station te treffen, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen en het op dat moment geldende contactverbod in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank moet de gedraging van verdachte worden aangemerkt als wederrechtelijk en maakt deze deel uit van het geheel aan belagingshandelingen van verdachte jegens zijn ex-partner.
Feit 3
Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij aangeefster [slachtoffer 3] heeft bedreigd door een Facebookbericht te plaatsen met een tekst die begint met ‘[slachtoffer 3]’. De tekst is gesteld in het Turks en betekent: ‘ik maak je moeder krom! Ik neuk jou hoer!’. Verdachte heeft ter zitting toegegeven dat hij degene is, die deze tekst geplaatst heeft. De reden hiervoor was dat hij ontevreden was over de werkwijze van aangeefster in haar hoedanigheid van medewerkster van de reclassering.
De raadsman heeft er terecht op gewezen dat het niet om een Facebookbericht ging, maar om een tekst in de WhatsApp-status van verdachte. Dat neemt niet weg dat de tekst kan worden gezien als een bericht, een boodschap voor de buitenwereld, die gezien de aanhef ‘[slachtoffer 3]’ specifiek was gericht tot aangeefster. Doordat dit bericht zichtbaar was voor alle contacten van verdachte, die blijkens het dossier met meerdere personen binnen de reclassering communiceerde, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het bericht aangeefster zou bereiken, welke kans zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Dat de tekst in het Turks was, doet hier niet aan af.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de bewoordingen van het bericht en de omstandigheden waaronder dit naar buiten is gebracht, te weten in het kader van een langslepend conflict tussen verdachte en aangeefster, zodanig dat hierdoor bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan voor zware mishandeling en verkrachting.
Het verweer wordt verworpen.
Feit 4
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte een plant heeft neergezet bij het privé-adres van aangeefster. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte eveneens (partieel) vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het meermalen bezoeken door verdachte van de Facebook-pagina van aangeefster. Dergelijke bezoeken zijn niet zonder meer kenbaar voor de ‘eigenaar’ van de betreffende Facebook-pagina, die bovendien een openbaar karakter heeft. Gelet hierop kan het (veelvuldig) bezoeken van een Facebook-pagina naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een belagingshandeling.
De overige verweren van de verdediging vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1, 2, 3 en 4ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij in de periode van 1 juli 2019 tot en met 23 juli 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten [slachtoffer 1], door
- na schorsing van de voorlopige hechtenis inzake parketnummer 15.117937.19 meermalen die [slachtoffer 1] op te bellen en
- op 16 juli 2019 [slachtoffer 1] bij het station Zaandam - Kogerveld op te zoeken en in de trein van Zaandam - Kogerveld naar Amsterdam CS in de nabijheid van [slachtoffer 1] te gaan zitten, dit ondanks haar herhaald verzoek dat niet te doen en weg te gaan, met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden;
2
hij in de periode van 15 juli 2019 tot en met 17 november 2019 in de gemeente Zaanstad wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten van [slachtoffer 2], door
- die [slachtoffer 2] meermalen op te bellen en
- zich naar de woning van [slachtoffer 2] te begeven en
- langs te gaan op het werk van [slachtoffer 2],
met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen en/of te dulden;
3
hij op 6 november 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling en met verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bericht geplaatst met daarin de tekst "[slachtoffer 3] KL OROS !!! SENI ANANI YAMULTURUM !!! SIKERIM SENI OROSPU !!!", welke woorden betekenen "Ik maak je moeder krom! ik neuk jou hoer!";
4
hij in de periode van 1 februari 2018 tot en met 5 december 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten van [slachtoffer 4], door
- die [slachtoffer 4] meermalen facebook-berichten en WhatsApp-berichten en sms-berichten te sturen en
- [slachtoffer 4] meermalen op te bellen en
- langs te gaan op het werk van [slachtoffer 4]
met het oogmerk die [slachtoffer 4] te dwingen iets te doen of te dulden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 telkens:
Belaging
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met zware mishandeling
en
bedreiging met verkrachting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 493 dagen, met aftrek van voorarrest en dat aan de verdachte zal worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: TBS met voorwaarden) en wel de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 3 maart 2021. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van de voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte gemotiveerd is zich te houden aan de voorgestelde voorwaarden. De raadsman is van mening dat het niet noodzakelijk is deze voorwaarden te verbinden aan een TBS-maatregel; het verdient vanuit oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit de voorkeur om de voorwaarden in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een (langdurige) voorwaardelijke gevangenisstraf te stellen. Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om, in afwijking van het rapport van het Pieter Baan Centrum, geen stoornis in middelengebruik vast te stellen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner door haar veelvuldig op te bellen, ondanks een als bijzondere voorwaarde bij schorsing van zijn voorlopige hechtenis geldend contactverbod. Ook heeft verdachte zijn ex-partner op een station benaderd en is hij op hinderlijke wijze in de trein met haar meegereisd, tegen haar uitdrukkelijke wens in.
Ook heeft verdachte zijn moeder gestalkt, door haar zeer frequent te bellen en naar haar woning te gaan, terwijl zij duidelijk te kennen had gegeven geen contact met verdachte te willen.
Verder heeft verdachte een medewerkster van de reclassering, voor wie hij romantische gevoelens had opgevat, het leven zuur gemaakt door haar zeer vele berichten te sturen, haar te bellen en haar op haar werkadres op te zoeken.
Voor al deze vrouwen geldt dat zij veel last hebben gehad van het gedrag van verdachte. Verdachte heeft een zeer ernstige inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en hen angst aangejaagd. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Bovendien heeft verdachte een collega van de gestalkte reclasseringsmedewerker bedreigd met zware mishandeling en verkrachting door een op haar persoon gerichte zeer onaangename tekst bij zijn WhatsApp-status te plaatsen. Het slachtoffer voelde zich hierdoor bedreigd. Dergelijk gedrag tegenover een werknemer in de uitoefening van haar maatschappelijke taak is onaanvaardbaar.
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van bedreiging en geweld, met name in de relationele sfeer, is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting
Deskundigenadviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van met name de volgende over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten en adviezen:
  • de rapportage Pro Justitia, gedateerd 28 december 2020, opgesteld door [deskundige 1], psychiater, onder supervisie van [psychiater], psychiater en [deskundige 2], GZ-psycholoog, onder supervisie van [deskundige 3], klinisch psycholoog, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC);
  • het reclasseringsadvies ‘TBS met voorwaarden’, gedateerd 3 maart 2021, opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerker werkzaam bij Tactus Verslavingszorg
De deskundigen van het PBC komen op grond van hun onderzoek tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met vooral paranoïde en antisociale trekken, en van een stoornis in het gebruik van amfetamine. De vastgestelde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt de conclusie wat betreft de vaststelling van stoornissen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman bepleit, ten aanzien van de stoornis in het gebruik van amfetamine af te wijken van het oordeel van de deskundigen.
De persoonlijkheidsstoornis heeft naar het oordeel van de deskundigen doorgewerkt in alle aan verdachte ten laste gelegde en thans bewezenverklaarde feiten. De onderzoekers adviseren om verdachte alle feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt ook de conclusie met betrekking tot de toerekening van de feiten over en maakt deze tot de hare. Verdachte wordt daarom als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
Uit het PBC-rapport blijkt dat er een hoog risico is op recidive van vergelijkbare feiten op korte termijn. De pathologie is onverminderd aanwezig bij verdachte. De psychosociale stressoren zijn eveneens onveranderd. Verdachte heeft geen woonplek, geen inkomsten, geen bezoekregeling met zijn dochter en geen werk of andere betekenisvolle dag-invulling. Uit de SRP (een risicotaxatieinstrument voor stalking) komt naar voren dat verdachte door zijn vasthoudendheid vatbaar is voor verdere psychosociale schade, waaronder sociaal isolement. Dit sociaal isolement versterkt vervolgens weer de forensisch relevante dynamiek. De SRP toont aanwijzingen voor volharding/risico op terugval, cognitieve vervormingen en niet naleven van de wet.
Naar de mening van de onderzoekers is, gelet op de aard en de ernst van de problematiek en het risico op herhaling, een TBS-maatregel noodzakelijk om het gevaar op af te wenden. De onderzoekers achten een klinische start in een FPK noodzakelijk, met een focus op resocialisatie richting een beschermde woonvorm. Ondersteuning bij het duurzaam op orde krijgen van basale levensomstandigheden, bij afwezigheid van middelengebruik en het waar mogelijk vergroten van probleemoplossende vaardigheden, zijn daarbij de belangrijkste interventies. Daarnaast kan verdachte worden geholpen bij het vinden en vasthouden van werk en een legaal inkomen en eventueel met het tot stand brengen van een omgangsregeling voor het contact met zijn dochter. Tevens is therapie gericht op verbeteren van de emotie- en gedragsregulatie geïndiceerd. De resocialisatie zal de nodige tijd in beslag nemen. De onderzoekers uiten twijfels over de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden om een en ander te realiseren. Deze twijfels spitsen zich toe op de motivatie van verdachte op termijn en op diens vermogen om zich langdurig te houden aan te stellen voorwaarden.
De reclassering heeft in het maatregelrapport van 3 maart 2021 positief geadviseerd over het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden. In het maatregelrapport zijn – in lijn met de bevindingen en (behandel)adviezen van de deskundigen van het PBC – de op te leggen voorwaarden nader uitgewerkt. Verdachte is aangemeld en geaccepteerd bij de FPK van Fivoor te Rotterdam. Mevrouw De Haan van de reclassering heeft ter terechtzitting verklaard dat de FPK geen opnamedatum kan geven, maar dat DIZ zo nodig in vijf dagen een overbruggingsplek kan regelen.
De reclassering adviseert tevens dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel TBS met voorwaarden.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten zonder meer oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van verdachte. Vervolgens heeft de rechtbank acht geslagen op de totale duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis en op de mededeling ter terechtzitting van de reclassering dat bij oplegging van TBS met voorwaarden DIZ vijf dagen nodig heeft om zo nodig, in afwachting van een plek in de FPK van Fivoor Rotterdam, overbruggingszorg te regelen. Op de dag van de uitspraak in deze zaak zal de duur van de voorlopige hechtenis 488 dagen bedragen. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 493 (488 + 5) dagen opleggen, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Maatregel van TBS met voorwaarden
De rechtbank is, gelet op de adviezen van de gedragsdeskundigen en van de reclassering en op alle overige omstandigheden van het geval, van oordeel dat vanuit het oogpunt van terugdringen van recidivegevaar en bescherming van de maatschappij de terbeschikkingstelling van de verdachte dient te worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag dienen te worden gesteld, zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft zich bereid verklaard aan deze voorwaarden mee te werken.
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door verdachte begane feiten misdrijven zijn die zijn genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
De raadsman heeft ervoor gepleit de op te leggen voorwaarden niet te koppelen aan een TBS-maatregel, maar aan een forse voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit pleidooi en overweegt daartoe het volgende.
De deskundigen van het PBC vermelden in hun rapport dat, gelet op de aard en ernst van de problematiek van verdachte, een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden niet toereikend is om het gevaar af te wenden.
De reclassering is blijkens het maatregelrapport dezelfde mening toegedaan. Vanwege de psychiatrische problematiek, het middelengebruik en het gebrek aan inzicht van verdachte wordt een minder vergaand kader dan de maatregel van TBS met voorwaarden onvoldoende geacht om recidive tegen te gaan. Het kader van TBS met voorwaarden biedt een gegarandeerd langdurig behandel- en begeleidingstraject, waarbij verdachte niet terugkeert in de maatschappij zonder begeleiding, toekomstperspectief en een beschermde gestructureerde woonsetting. Het strakke kader van TBS met voorwaarden biedt de mogelijkheid om verdachte langdurig te begeleiden en te motiveren voor behandeling met voldoende justitiële druk, hetgeen volgens de reclassering echt noodzakelijk is.
Ter zitting heeft de reclasseringswerker benadrukt dat een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende externe motivatie voor verdachte zal geven, terwijl die wel nodig is. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat verdachte in het verleden nog nooit een reclasseringstoezicht positief heeft afgerond. Verdachte is tot nu toe zorgmijdend geweest en heeft geen inzicht in zijn problematiek. Psycholoog [deskundige 3] heeft zich hier ter zitting namens het PBC bij aangesloten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank oordeel dat oplegging van de modaliteit van een voorwaardelijke gevangenisstraf te weinig grip gedurende een te korte periode biedt in relatie tot de aard en ernst van de problematiek van verdachte. Daarbij overweegt de rechtbank dat het van groot belang is dat verdachte niet recidiveert en begeleiding bij zijn problematiek krijgt, ook voor een langdurige periode indien dit geïndiceerd is. Aan een voorwaardelijke gevangenisstraf kan ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten op grond van artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht een maximale proeftijd van drie jaren verbonden worden, terwijl de maatregel TBS met voorwaarden op grond van artikel 38e, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht maximaal negen jaren kan voortduren. Daarmee biedt de maatregel TBS met voorwaarden naar het oordeel van het rechtbank de noodzakelijke mogelijkheid tot langdurige begeleiding van verdachte en – indien nodig – verdere behandeling van verdachte.
Daar komt bij dat indien verdachte zich bij een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zou onttrekken aan die gestelde voorwaarden, enkel de mogelijkheid resteert van tenuitvoerlegging van het resterende strafdeel en de mogelijkheid van (verdere) behandeling van verdachte in een gedwongen kader ontbreekt. Dit acht de rechtbank onwenselijk.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. De bewezen verklaarde feiten zijn geen misdrijven die zijn gericht tegen dan wel gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging de periode van vier jaar niet te boven kan gaan.
Gelet op de noodzaak van behandeling – direct aansluitend aan zijn detentie – en het gevaar voor recidive zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 15 oktober 2019 in de zaak met parketnummer 15/117939-19 heeft de politierechter te Alkmaar verdachte ter zake van mishandeling, vernieling en de rust verstoren door valse alarmkreten/signalen veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 66 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 5 november 2019 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 29 oktober 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 12 februari 2020 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd, in die zin dat zij thans vordert dat de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarom kan in beginsel de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden gelast. De rechtbank is echter van oordeel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf thans niet opportuun is, gelet op de in de onderhavige zaak aan verdachte op te leggen maatregel van TBS met voorwaarden. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 37a, 38, 38a, 57, 63, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte de onder
1, 2, 3 en 4ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
493 (vierhonderddrieënnegentig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende
voorwaardenbetreffende zijn gedrag:
Algemeen
- verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
- verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
  • Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
  • Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
Meewerken aan time-out
Verdachte werkt mee aan een time-out in een forensisch psychiatrisch centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
Niet naar het buitenland
Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
Opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich opnemen in de forensische psychiatrie, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door de forensische polikliniek JusTact of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan zijn klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in een, nog nader te bepalen, instelling voor beschermd wonen te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan zijn klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Middelenverbod
Verdachte gebruikt geen drugs en alcohol. Hij werkt mee aan controle op deze verboden.
De controle gebeurt met urineonderzoek en/ of blaastest. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met zijn ex-partner [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] te Zaanstad, behoudens in het geval verdachte contact heeft in het kader van de omgang
met hun beider dochter.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.

Wijst afde vordering van de officier van justitie tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 15 oktober 2019 in de zaak met parketnummer 15/117939-19 opgelegde voorwaardelijke straf.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mrs. G.C. Koelman en B. de Wilde, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 april 2021.
Mr. De Wilde is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage: de bewijsmiddelen]